dinsdag 27 januari 2015

... zal ik het nooit meer doen.

Vandaag zijn er geen lessen maar toetsen: herkansingen. Herkansingen worden, net als normale toetsen, door de vakdocenten klaargelegd in het studiehuis. Ze zitten per klas en per vak verpakt in een envelop, die kort voor de afname opgehaald wordt door de surveillant. Op de envelop staat welke toetsen erin zitten, en hoeveel, en wat leerlingen wel en niet mogen gebruiken tijdens het maken. Ook zit er in sommige enveloppen een aanwezigheidslijst, zodat de surveillant snel kan zien wie er wel en niet zijn. In de enveloppen die ik heb klaargelegd zitten geen aanwezigheidslijsten. Wel staat er bovenaan elke toets de naam van de leerling voor wie hij bestemd is. De lijsten zou ik er op een later moment nog bij doen.

Ik surveilleer bij een groep waaruit ik geen enkele leerling ken. Als ik de envelop openmaak en zorgvuldig stapels maak van de inhoud, in de hoop een getypte leerlingenlijst tegen te komen, hoor ik de bel. We moeten beginnen. Ik kijk naar de toetsen. Ik zie opgaven over (voor mij) zulke onbegrijpelijke zaken, dat ik zelfs niet met zekerheid durf te zeggen welk vak het is. Ik houd het op natuurkunde. Ik kijk nog eens en zie dan tot mijn opluchting dat op de bovenstaande toets in grote, goed leesbare letters de naam van de herkanser te lezen is. ‘Anna de Beer!’ Ik begin met volle overtuiging aan de namenronde. ‘Het is Anne, meneer, en De Boer.’ ‘Maar hier staat Anna de Beer’, reageer ik, in de hoop dat Anna bijdraait. ‘Ik heet toch echt Anne’, zegt Anne. ‘Oké, vooruit dan’, zeg ik, en ik denk aan hoe belachelijk die opmerking is.

Tijdens het oplezen van de volgende namen kom ik erachter dat de blauwe pen een kort leven beschoren was. Misschien had de docent hem aan iemand uitgeleend. Hoe dan ook, hij werd vervangen door een rode. Deze pen produceerde dunne, steeds vager wordende lijnen. Hij was op of in ieder geval bijna op. De docent had haast; hij besloot het restant van de namen met de steeds heviger protesterende rode pen op te schrijven. Hij moest er nog een stuk of twintig. Ik nu ook. De eerste naam is meteen een onmogelijke. Na lang kijken besluit ik het maar te proberen. ‘Frankje’, zeg ik, zo aarzelend dat ik direct hoop dat er niemand daadwerkelijk zo heet.

Fraukje reageert. Ze moet lachen. Ze is nog nooit Frankje genoemd. ‘Ik hoop dat het ook niet meer zal gebeuren, Fraukje’, zeg ik. ‘De volgende is… Rente?’ ‘Jente, meneer!’ Jente vindt het niet leuk dat ik haar Rente noem, misschien denkt ze dat ik het met opzet doe. Ik verontschuldig me en denk aan hoe vervelend ik het zelf vond als een surveillant bij het doornemen van de aanwezigheid vroeg of ‘Mieke’ er ook was. In het klassenboek had de ‘i’ in mijn naam zo’n grote lus gekregen dat je er met een beetje fantasie inderdaad een ‘e’ achter kon denken.

‘De laatste namen lees ik fluisterend op, in de hoop dat niemand me hoort maar ik wel kan zien naar wie de toets moet. ‘Hijs?’ Ik kan er niets anders van maken, ook niet als ik langer lees of van rechts naar links, of als ik het blad ondersteboven houd. ‘Grappig hoor, meneer’, zegt Thijs Kraan, onwetend over het feit dat ik nog niet eens aan zijn achternaam begonnen was. Als ik weer naar zijn toets kijk zie ik ineens, heel licht, een ‘T’ verschijnen, alsof de vakdocent die er ter plekke bij schrijft en daarmee alle schuld in mijn schoenen schuift. Ook aan Thijs bied ik mijn excuses aan.

Als iedereen zijn of haar toets heeft, zie ik dat er na de bel al tien minuten zijn verstreken. Het zweet gutst over mijn voorhoofd. Ik denk met een bezwaard gevoel aan de surveillant die zich zojuist heeft gebogen over de door mij opgeschreven namen. Of zou die nog bezig zijn?

vrijdag 23 januari 2015

... wil ik (nog steeds) uitslapen.

Toen op 1 januari 2000 de wereld nog bestond was er geen ontkomen aan: ik zou datzelfde jaar nog naar een nieuwe school gaan, een nieuwe school in een nieuwe stad, Tilburg, waar ik tot dan toe alleen kwam om te winkelen of te hockeyen. Ik ging toen nog elke dag op skeelers naar school, soms samen met een vriend uit de straat, en soms ook zijn broertje en zusjes. Dan deden we nog een demonstratief rondje op het schoolplein en dan kon de dag wat ons betreft beginnen. Onze skeelers waren die maanden bezig aan een afscheidstournee: de weg naar Tilburg was weliswaar geasfalteerd maar ook een kilometer of tien lang en vol met roekeloos fietsende scholieren die ons onder de voet/skates zouden lopen/fietsen. Ik zou na de zomer ook zo’n fietser worden, of ik wilde of niet.

De eerste weken stond ik om zes uur op; ik liet niets aan het toeval over. Na een nauwkeurig voorgeprogrammeerd half uur was ik klaar om te gaan. Meestal deden Bassie en Adriaan – mijn eerste ervaring met nostalgie – het overbruggende werk, soms moest de Playstation eraan te pas komen. Weer een ellenlang durend half uur later reed ik aan (dat kan alleen in Brabant) en weer een half uur later arriveerden we op school, helemaal buiten adem van de onnodige haast en de nodige zenuwen. De school lag er om half acht ’s ochtends nog donker en onbewoond bij. Wij haastten ons desalniettemin naar binnen en gingen zo snel als onze zware tassen het toelieten met onze rug tegen de deur van het klaslokaal zitten waarin we het eerste uur les hadden. Vanaf dat moment kon ons niets meer gebeuren.

In de weken en jaren die volgden veranderden de aanrijd- en aankomsttijden ingrijpend. Ook gingen we niet meer met onze rug tegen de deur van het klaslokaal zitten. We zaten voor het eerste uur begon in de aula en keken om ons heen naar andere leerlingen, die na de bel één voor één, of groep voor groep, naar hun lokaal liepen. We keken zoals druk kletsende bezoekers van de schouwburg kijken naar andere bezoekers, die de zaal in lopen, omdat zij geen belangrijkere dingen meer te doen hebben, omdat zij niet midden in een gesprek zitten. Wij wisten precies hoeveel tijd er tussen de eerste en tweede bel in zat en hoeveel tijd er tussen de aula en ons lokaal in zat. We stormden dan triomfantelijk in het geluid van de bel het lokaal binnen, voorbij de docent, die ons opwachtte, met zijn rug tegen de deur.

Wat niet veranderde was de verdovende moeheid die me standaard overviel als ik het lokaal in liep dat die dag bovenaan mijn rooster stond. Ik moest dikwijls met mijn ogen knijpen om te zien wie er allemaal nog meer in het lokaal zaten, soms om te contoleren of ik wel goed zat. Mijn wazige blik ging gepaard met een lamlendig gevoel in mijn buik en slappe, onwillige spieren. De warme damp die opsteeg uit de radiator en door ons van een niet altijd even aangename geur werd voorzien, maakte ademhalen nagenoeg onmogelijk. Vaak kon ik pas na het derde of vierde uur een beetje helder denken, als ik buiten wat zuurstof of bij de catering wat energie had bijgetankt. In de eerste uren heb ik zóveel dingen niet geleerd. Soms, als ik thuis mijn aantekeningen van die dag teruglas, moest ik concluderen dat ik niet eens echt wakker was geweest, die ochtend.

Inmiddels gaat de wekker weer zo vroeg als hij veertien jaar geleden ging. Nu is het eerste half uur allerminst voorgeprogrammeerd, waardoor er vaak een tweede nodig is. Om kwart over zeven rijd ik aan, of beter gezegd: stap ik in. Drie kwartier later ben ik op school. Ik probeer in mijn lokaal te zijn voordat de eerste leerlingen met hun rug tegen de deur gaan zitten, om de boel rustig op te starten, maar dit lukt vrijwel nooit. Tussen acht uur en half negen vergeet ik kopieën, mijn tas, mijn koffie, of ik koffie bij me had, of ik een tas bij me had, waar mijn sleutels zijn, waarom ik de trap naar de tweede verdieping op liep en welke dag het is. Om half elf word ik wakker en vraag ik me af wat ik in godsnaam de afgelopen twee uur gedaan heb. Op mijn rooster staat dat ik die dag om half drie uit ben. Ik denk na over wat ik ga doen als ik thuiskom. Er ligt nog veel werk, maar dat kan ook na het eten. Ik ga misschien even een paar uur op bed liggen.

zondag 11 januari 2015

... wil ik er ook iets over zeggen.

De afgelopen week heb ik leerlingen hun mening horen geven over de les, het vak (Nederlands), hun cijfer, school, elkaar, zichzelf, de klas, mij, andere docenten, docenten in het algemeen, Wageningen, Gelderland, Nederland, de wereld, hun ouders, hun broertje, hun zusje, broertjes en zusjes in het algemeen, de ortho, de kapper, training, Ajax, Feyenoord, PSV, Go Ahead Eagles, De Wereld Draait Door, de gebeurtenissen in Parijs, vrijheid van meningsuiting, Harry Styles, het nieuwe nummer van Jay-H, Divorce, Doctor Who, Flikken Maastricht, een telefoon, een app, een andere app, een leukere app, het weer, een jongen, een meisje, jongens en meisjes in het algemeen, de catering op school, de Mac, boterhammen, beleg, drinken, drank, de alcoholleeftijd, rijles en uitgaan.

Soms was ik het met hen eens, soms niet, meestal wist ik het niet zo goed. 

Boven alles was ik blij te merken dat leerlingen zich vrij voelden. 

Volgende week weer.




zaterdag 3 januari 2015

... vraag ik om een herkansing.

Het was mijn eerste negen die ik haalde sinds ik de baard in de keel had. Na een vliegende start in de eerste klas waren al mijn negens zo langzamerhand omgedraaid en als ik mijn docenten mocht geloven zou ik op deze manier in de problemen komen, te beginnen tijdens het mondeling Nederlands. Ik had immers maar een paar boeken van de lijst gelezen en dat zou geheid resulteren in een onvoldoende voor het mondeling, zo had de docent Nederlands ons in een les met zachte, dreigende stem voorspeld. Op het moment dat ze dat zei werd het doodstil in de klas. Eén klasgenoot lachte zijn tanden bloot: hij had, zo bleek later, alle boeken gelezen. We keken met zijn allen onbegrijpend maar ook dankbaar naar hem. Hij zou het druk krijgen, de volgende weken.

Voordat het verhaal verder gaat, moet ik natuurlijk, als docent Nederlands, even uitleggen waarom ik niet alle boeken van de lijst gelezen had. Allereerst vond ik het vervelend om boeken te lezen die iedereen las. Voor onze lijst konden we kiezen uit een handvol stukgelezen Nederlandse klassiekers, terwijl ik zelf boeken wilde ontdekken, zodat ik erover kon vertellen aan iemand die nog nooit van het boek gehoord had, in plaats van aan iemand die het boek van haver tot gort kende en puntgave verwachtingen had over wat ik erover ging vertellen. Een belangrijkere reden was dat ik een paar jaar geen tijd kon en wilde vinden voor lezen. Ik wist dat ik het leuk vond om te doen, maar misschien wilde ik juist daarom mijn aandacht richten op alles waarvan ik nog niet precies wist wat ik ervan vond. Met andere woorden: lezen was leuk en omdat ik dat al wist was het saai. Ten slotte had ik van teamgenoten uit hogere klassen gehoord dat je ook zonder boeken te lezen het mondeling met een prima cijfer kon afsluiten. Je zou wel gek zijn als je alle boeken ging lezen.

Na het laatste uur, volgens mij op een woensdag, was ik aan de beurt. Na mij was de lachende jongen. Omdat het mondeling vóór mij uitliep, zaten we een tijdje samen te wachten, zoals je samen wacht op de tandarts, degene die je tanden er één voor één uit gaat trekken. Althans, zo beleefde ik het, hij zal waarschijnlijk vrolijke gedachtes gehad hebben, over die keer dat hij de woonkamer nog niet in mocht omdat zijn ouders er allemaal cadeaus in aan het verstoppen waren. Hoe dan ook, we raakten een beetje aan de praat, en voor ik het wist hoestte hij ongevraagd allerlei informatie op over zijn boeken, verbanden tussen de boeken, verbanden tussen de schrijvers ervan en begrippen waar ik werkelijk nog nooit van gehoord had. Ik keek naar het uit mijn schrift gescheurde velletje waarop in een onleesbaar handschrift de titels van tien boeken stonden geschreven; van zes boeken wist ik me tijdens het opstellen ervan de auteur te herinneren. Ik stond op het moment om literair geslacht te worden.

Ik had niets te verliezen, zoveel was wel duidelijk. En doordat ik me dat voortdurend realiseerde, werd mijn mondeling een doorslaand succes. Ik deed mijn mond open en liet er een woordenbrij uitkomen die zijn weerga – ook voor mij – niet kende. Doordat ik op elke (spaarzame) vraag een breedsprakig en omslachtig antwoord gaf, leek mijn gezwets blijkbaar steeds meer op een genuanceerd en doordacht relaas over de boeken waarvan ik de meeste nog nooit had opengeslagen. Ik merkte dat de docent het woord ‘interpretatie’ bijzonder hoog in het vaandel had zitten en besloot derhalve om dat woord in elke zin terug te laten komen. Toen de tijd om was keek ik met schuldige ogen naar het lachende, verbaasde gezicht van de docent. Ik kreeg een negen. Ik wist niet wat ik hoorde. Nu zou ik het cijfer misschien wel geweigerd hebben. Destijds peinsde ik daar niet over. Ik nam de negen dankbaar en haastig in ontvangst, alsof hij elk moment gehalveerd kon worden.

Ik liep beduusd en verrukt naar buiten. Daar stond de lachende jongen. Hij lachte niet meer. Hij zweette. Hij had heel veel te verliezen. Bibberend liep hij naar binnen. Het ging mis. Hij kreeg een onvoldoende. Ik heb me nog nooit zo schuldig gevoeld.

In de afgelopen jaren heb ik bijna alle boeken van mijn lijst en die van mijn klasgenoten gelezen, voor mijn plezier. En nu ben ik ineens de docent die mondelingen afneemt. Het kan verkeren. Het heeft zo zijn voordelen, denk ik, een ervaringsdeskundige als docent Nederlands: ik herken bij sommige leerlingen de weerzin tegen het lezen van verplichte kost en ik probeer in te spelen op hun behoefte aan originaliteit. Ik sla daarmee twee vliegen in één klap, aangezien de recent uitgegeven (=originele) boeken bij mij vers in het geheugen liggen. Dat scheelt weer wat voorbereidingstijd en maakt de weg vrij voor dit stukje.

Het mondeling van nu - al zal het ook iets met de school te maken hebben - is niet te vergelijken met dat van mij, acht jaar geleden. De betrouwbaarheid van het cijfer is nu zoveel hoger, mede doordat vragen niet meer aan de hand van een uit je hoofd geleerde internetpagina te beantwoorden zijn. Toch is er nog veel te winnen, wat mij betreft. Veel leerlingen ervaren het lezen voor Nederlands nog als een verplichte oefening. Het zou mooi zijn als ze in de toekomst meer ruimte krijgen om in het literatuuronderwijs hun eigen smaak en niveau te volgen. Lezen moet geen wedstrijd worden. Mijn goede voornemen voor 2015 is dan ook... Enfin, ik ga er in ieder geval op letten.

En ik bied de lachende jongen bij dezen zijn welverdiende negen aan. Ik wil herkansen. Ik durf het nu wel aan.