zondag 1 juni 2014

... vind ik het afscheid veel erger dan het afscheid nemen.

Vandaag is juni begonnen. Juni is de laatste maand voor de zomervakantie. Ook al begint de zomervakantie pas op 17 juli, de laatste lessen zijn in juni en daarmee is het na juni eigenlijk vakantie. Over drie weken neem ik afscheid van mijn klassen. Ik stuur ze hopelijk goed voorbereid de toetsweek in. Maar bovenal hoop ik op een leuke laatste les. Dat hebben we wel verdiend, vind ik.

In de eerste klas had ik een docent Engels die er net zo over dacht. Ze was altijd streng, maar leek dit de laatste les te willen compenseren door lolly’s uit te delen en een videoband in de niet eerder gebruikte tv te stoppen. Wij wisten niet wat we meemaakten en wikkelden behoedzaam de folies van de lolly’s. In de tweede klas hadden we een docent Frans die ons ook een leuke laatste les voorschotelde. Zij stopte een videoband met een show van Hans Teeuwen in de recorder. De grappen waren zo grof, dat we ons een beetje gepasseerd voelden. Achter in de klas bulderde onze docent bij elke grap die ze normaal gesproken, wanneer door ons gemaakt, met gezucht of een preek beantwoordde.

Vorig jaar maakten de leerlingen uit klas 1hv1 in de laatste les tekeningen van mij. Dit lijkt op een rare, egocentrische opdracht, maar de leerlingen lieten enkel zien wat hen was bijgebleven aan de lessen Nederlands. Ik was hen bijgebleven. Dat was zowel een groot compliment als een aandachtspunt. Ze hadden het in ieder geval leuk gevonden, bleek uit de flatteuze manier waarop ze mij hadden afgebeeld. Niemand had me een gemene grijns gegeven, of een staart, of borsten.

In de derde klas geen tekeningen, maar een buitenles als laatste les. Ik wilde de eerste tien minuten van de les nog wat serieuze, afsluitende opmerkingen maken, maar mijn dikke buik viel de leerlingen direct op: ‘We gaan voetballen!’ Met tien uitzinnige en twintig meewarig lachende leerlingen holde ik de trappen af, naar het veldje tegenover school. Daar werden direct teams gemaakt – pootje over – en kant gekozen. Er gingen twee leerlingen op pad voor ijs, de andere niet-voetballers posteerden zich op de bankjes en brachten het uur kletsend en lachend door. Ik weer nog goed hoe leuk ik het vond om te voetballen met ‘mijn leerlingen’ en hoe bijzonder ik het vond dat bijna iedereen uit de klas bij elkaar bleef – dat hoefde niet namelijk.

Dit jaar gaat er in ieder geval in de vierde klas een leuke laatste les komen, mits alle presentaties doorgaan. Ik denk dat dit in mijn mentorklas ook wel gaat lukken. In de andere klassen moeten de leerlingen en ik er nog even de vaart in zetten, zodat ook daar de laatste les getekend kan worden, of gevoetbald. Of misschien probeer ik ook wel een cabaretvoorstelling, lolly’s, een videoband. Dat laatste kan meteen een themales worden. Dan neem ik ook een paar cassettebandjes mee, en een floppy. Ik moet oppassen dat ik niet te enthousiast word, anders wordt de laatste les een lessenreeks.

Ik heb er zin in. 

zaterdag 24 mei 2014

... schat ik de bel op waarde.

Er is niets zo bepalend voor de sfeer op school als het geluid van de bel. De bel zet de toon. Luister je naar de bel, dan luister je naar de docenten en leidinggevenden op school. Wat is hun boodschap aan de leerlingen? En wat zijn hun ideeën over (de) school? Nieuwsbrieven, websites, studiegidsen; lang niet alle leerlingen slaan er acht op. Ze slaan wel acht op de bel. Hij is er voor alle leerlingen en wordt door iedereen gehoord.  

Op een school waar ik ooit te gast was ging er elke vijftig minuten een bel. En soms nog één. De bel klonk dreigend: het was een harde, felle trrriinggg gevolgd door een lange, doodse stilte. Het gesprek dat ik aan het einde van een les voerde met een docent werd even stilgelegd toen de bel ging. Daarna schetste de docent een beeld van de school en de leerlingen dat ik helemaal kon uittekenen: de bel had alles verklapt.

Op mijn eigen middelbare school ging er ook een bel, al noemden we hem de zoemer. De zoemer ging ook elke vijftig minuten maar leek zich hiervan, in tegenstelling tot de zojuist beschreven bel, bewust. Alsof hij zich excuseerde voor het feit dat hij ons alweer moest storen, zoemde de zoemer altijd maar een halve seconde, heel zacht bovendien. We werden vriendelijk verzocht langzaam richting de volgende les te gaan en het even te melden als we andere plannen hadden.

Door de examens gaat er deze weken bij mij op school geen bel. Gelukkig heb ik de weken ervoor op de bel gelet. De tonen van de bel hebben de duidelijkheid van de dreigende bel en de vriendelijkheid van de zoemer. Onze bel laat na zeventig minuten iedereen weten dat het tijd is om naar de volgende les te gaan, dat daar niet over gediscussieerd kan worden en dat dat ook nergens voor nodig is: de volgende les schijnt namelijk hartstikke leuk te worden!

Ik mis de bel wel, maar ik ben ook blij om zelf te kunnen bepalen wanneer de les – of wanneer mijn zin – afgelopen is. Het is daarbij een eer om de bel te mogen vervangen. Ik bepaal nu zelf de toon waarop ik leerlingen naar de volgende les stuur en laat hun daarmee horen hoe ikzelf over onze school denk.

Ik denk dat ik een vrolijke bel ben, soms meer een zoemer, die elke dag iets anders klinkt.

maandag 19 mei 2014

... ben ik (gelukkig) afhankelijk van leerlingen.

Beste leerlingen van 4v5,

Voor me ligt een lijst. De lijst bestaat uit een heleboel cijfers, van 4 tot 10, verspreid over ongeveer 300 vakjes. Elk cijfer geeft informatie over hoe ik het volgens één van jullie doe. Het is een soort rapport. Met een gemiddelde cijfer van 7,8 ben ik bevorderd naar het volgende jaar op school. Daar ben ik erg blij mee. Bedankt, allemaal, voor jullie positieve beoordelingen!

Jullie hebben mij tien keer ingeschaald, op tien verschillende gebieden. De laagste scores heb ik gehaald voor ‘differentiëren’ en ‘orde houden’. Differentiëren komt neer op het afstemmen van de werkvormen en het werktempo op de individuele leerling. In jullie klas zitten 33 (zaten 34) individuele leerlingen, die ik na één les allemaal dacht te kennen. Ik blufte dat ik al jullie namen zou kunnen opdreunen en zette daar een traktatie tegenover. Ik moest na vier namen, die weliswaar een beetje op elkaar leken, de strijd al staken. Tijdens de werkweek probeerde ik (een aantal van) jullie beter te leren kennen. Ik vroeg echter naar zaken die niets met school te maken hadden en liep in de erop volgende lessen tegen hetzelfde probleem aan als voorheen: wie wil en kan wat, wanneer en hoe? En wat kan ik daarmee?

Orde houden kan ik volgens mij beter, maar hoef ik bij jullie niet zo vaak te doen. Toch? Of zou ik het vaker moeten doen? Misschien in het begin van het jaar, in sommige lessen. Ik kan me een les herinneren waarin ik het (beter) had moeten doen. We zaten in een ander lokaal dan normaal en jullie moesten saaie grammaticaoefeningen maken of nakijken. Terwijl jullie dit aan het doen waren, keek een lege poef in het midden van het lokaal jullie uitnodigend aan, net als een aantal leerlingen die buiten het lokaal van hun tussenuur aan het genieten waren. En ik was als een hyperactieve sprinkhaan van de ene naar de andere tafel aan het springen, ondertussen zijn administratie door het lokaal verspreidend. Mijn probleem met orde houden is dat ik ook niet altijd ‘in orde’ ben of wil zijn. Laatst waren jullie een half uur in stilte aan het lezen. Dat was heerlijk te zien, maar tegelijkertijd best wel saai. Beloven jullie me dat jullie dit nooit tegen me zullen gebruiken?

Mijn lessen zijn erg afwisselend, vinden jullie. Dat is fijn om te horen, helemaal gezien het feit dat we ‘modulair’ werken, met elke periode een vast onderdeel met vaak een bijbehorend project. Hierdoor is het lastig om variatie aan te brengen in de lessen. Ik had niet het idee dat me dit zo goed/zo vaak lukte, hoewel ik er wel erg mijn best voor doe. Een groot voordeel hierbij is dat ik het bijna net zo leuk vind om lessen voor te bereiden als ze te geven. Ik weet nog dat ik vier gedichten ging selecteren voor de les over poëzieanalyse. Ik kwam tijdens de zoektocht voorbij gedichten die ik heel lang niet meer had gelezen of helemaal niet kende. Ik ging van twintig gedichten naar vijftien, naar veertien, naar elf, naar acht, naar acht, naar zeven, naar zes en naar vier. De zestien gedichten die waren afgevallen las ik nog een keer, omdat ze zo mooi waren. Daarna waren er twintig werkvormen waaruit gekozen moest worden.

Jullie vinden me ook een echte Montessoridocent. Als jullie vragen hebben waar ik het antwoord ook niet op weet, help ik jullie om zelf achter het antwoord te komen – en het mij te vertellen – en als jullie aan het werk zijn, ga ik soms even het lokaal uit om nog wat dingen te regelen of te vragen die ik eigenlijk al voor de les had moeten weten. Aan de andere kant: ik probeer inderdaad om jullie zoveel mogelijk het initiatief te laten nemen. Zo zijn er al veel boektitels in vraagvorm voorbijgekomen – ik zou willen dat ik vaker ‘ja, dat boek mag je lezen’ zou kunnen antwoorden – en waren de invalshoeken van jullie zakelijke teksten erg divers.  Ik ben blij dat jullie de ruimte benutten en mij inschakelen wanneer dat nodig is. Dat is een fijne manier van werken.

Ik kijk uit naar komende weken, maar zeker ook naar volgend jaar. Als ik jullie dan weer heb, ga ik voor de 7,9! Nogmaals heel erg bedankt voor jullie vertrouwen en positieve feedback!

Groet,
Mike

zondag 11 mei 2014

... droom ik ervan om andere vakken te geven.

Ik droom een vreemde droom. Het is de nacht na de tienminutengesprekken. Ik zie mezelf op school, in een lokaal waar ik normaal gesproken niet kom, een wiskundelokaal. Eén voor één lopen de leerlingen naar binnen; op mijn grafische rekenmachine check ik of we compleet zijn. Dat zijn we. We kijken huiswerk na. Ik geef leerlingen de beurt en knik bevestigend en opgelucht bij elk antwoord dat wordt gegeven. Een leerling met een vraag stuur ik de klas uit.

Het tweede uur geef ik aardrijkskunde. De les gaat over Brabant. Ik vertel de klas dat Brabant de grootste en belangrijkste provincie in Nederland is en dat er verreweg de meeste mensen wonen. Aan het begin van de les geschiedenis, die erop volgt, stappen we met zijn allen in een tijdmachine, die ons naar de 16e eeuw brengt. Voor onze neus wordt Willem van Oranje vermoord en vervolgens Balthasar Gerards gemarteld. Ik beloof de leerlingen dat ze morgen vrij zullen hebben om het allemaal een beetje te verwerken. Maar eerst gym.

We gaan voetballen. Ik maak teams: zesentwintig leerlingen vormen samen team A. Ik ben in mijn eentje team B. Bovendien ben ik geblinddoekt. Ik win, afgetekend, met 10-0. Elk doelpunt vier ik uitbundig. De leerlingen druipen teleurgesteld af. Als ik me omgekleed heb, ren ik naar het tekenlokaal. Daar zijn de leerlingen al begonnen. Met houtskool maken ze een schets van een tiental collega’s dat zich verzameld heeft in het lokaal. De collega’s staan naast elkaar, de armen over elkaars schouders, en lachen naar de leerlingen. Allemaal hebben ze een rode clownsneus op. Snel haal ik mijn neus tevoorschijn en voeg ik me bij de groep.

Eén leerling overhandigt me haar tekening. ‘Hier, meneer, voor boven uw bed.’ Dan wijst ze naar de klok. ‘Moeten we niet al naar de volgende les?’ Ik kijk op de klok en zie dat het inderdaad alweer tijd is. ‘Ah oui, c’est vrai’, antwoord ik. Terwijl mijn snor groeit en mijn stem zwoeler wordt, lopen we naar de eerste verdieping, naar de talenlokalen. Daar staat Jacques Brel ons al op te wachten. Hij verwelkomt ons en samen zingen we vervolgens zeventig minuten lang over de passé composé. Als de les voorbij is, eet ik een broodje en bereid ik snel doch effectief de volgende en tevens laatste voor: de les Nederlands.

Aan mijn bureau staat meteen een lange rij leerlingen. Ze vragen allemaal toestemming om een zelfgekozen boek te lezen voor de lijst. Ik vertel hen dat alle boeken goed zijn. Daarna leg ik op een samenhangende en begrijpelijke manier de beknopte bijzin uit. De tijd die overblijft besteden we aan creatief schrijven. Een leerling wil een verhaal schrijven over een school met één leraar, die alle vakken geeft. Ik twijfel over het voorstel en zeg hem er een nachtje over te zullen slapen. Als de les afgelopen is, lopen de leerlingen zingend naar buiten. Ze zijn uit, een uur eerder dan normaal. Normaal hebben ze nog muziek, maar die les valt uit. De docent ligt op bed; hij zal wel ziek zijn.

Het was een lange nacht. 

zaterdag 3 mei 2014

... denk ik bij 'buitenlandse reis' aan die ene dag dat iedereen in Pompeï was.

Een veelgehoorde opmerking in de docentenkamer is, bij het stijgen van de temperatuur, dat in deze maanden de tijd zo snel gaat. Deze vaststelling gaat vaak samen met een onverklaarbare gelatenheid. Ik merk ook dat de tijd snel gaat. Gisteren legde ik klas 1hv1 nog uit dat het gezegde altijd bestaat uit alle werkwoorden in de zin en vandaag leg ik uit dat ze dat weer mogen vergeten. In de tweede klas ben ik aangekomen bij stof die voor mij net zo nieuw is als voor de leerling, met de vierde klas ben ik begonnen aan de laatste opdracht van het jaar en in de vijfde klas vallen er zoveel lessen uit, dat ik geen idee meer heb waar we gebleven zijn. Gelukkig heb ik een week om dit stil te houden en te weten te komen. De leerlingen uit de vijfde klas zijn namelijk op buitenlandse reis.

Ik weet nog precies uit welke steden wij in de vierde klas konden kiezen: Barcelona, Berlijn, Londen, Praag, Athene en Rome, waarvan de laatste twee opties alleen golden voor gymnasiumleerlingen. De reizen vonden plaats in de week voor de meivakantie. Ik zou nog maar een week of zes door het leven gaan als gymnasiumleerling, maar dat wist alleen ik, en dus schreef ik me in voor de Romereis. Mijn vriendin ging naar Athene. Dat vond ik jammer en spannend tegelijk. Zij ook. We zeiden tegen elkaar dat we het jammer vonden en dat we elkaar gingen missen.

We verzamelden op een parkeerterrein in Berkel-Enschot, waar de bus ons zou ophalen. Met de reis naar Berkel-Enschot, dat op twee kilometer van Tilburg lag, was in feite de buitenlandse reis al begonnen. Onze triomfantelijke gedachten gingen uit naar leerlingen van de eerste, de tweede, derde, vijfde en zesde klas, die gewoon op school zaten. Gewoon op school, in Tilburg. Wij zaten in een bus in Berkel-Enschot, een bus die omcirkeld was door ouders die het eigenlijk allemaal maar niks vonden. Maar ja, het hoorde erbij en het zou vast allemaal goed gaan.

Het ging inderdaad allemaal goed, totdat ik de derde dag een zonnesteek opliep. Dat was in het onbeschutte Ostia, waar het bovendien tegen de 40 graden was. De reisleiding, bestaande uit mijn ontzagwekkende docent Latijn, mijn vrolijke mentor uit de eerste klas, een eigenwijze docent geschiedenis, de strenge teamleider van de middenbouw en een jonge en oude(re) docent ckv, had ons nog zo op het hart gedrukt om een pet te dragen en voldoende te drinken. Ik, als scheidend gymnasiumleerling, liet mij echter niet zomaar iets op het hart drukken en bood die dag de zon achteloos het onbedekte hoofd. Die avond lachte ik om de pet van één van de docenten: een witte cap met flappen tot onder de oren. Wat een gezicht was dat!

Diezelfde docent, de eigenwijze docent geschiedenis, kwam me aan het einde van de volgende dag opzoeken op mijn kamer. Hij gaf me een boekje van Pompeï en vertelde me dat mijn groepsgenoten het erg goed hadden gedaan. We hadden een 8 gekregen voor de presentatie waar ik part noch deel aan had gehad. Hij zei dat ik het zeker wel jammer vond dat ik niet mee had gekund en hoe het die dag met me was gegaan.

Een glas versgeperste jus d’orange, nog een glas, nog een glas, de fles met het restant, Griekse yoghurt met muesli, croissantjes, een tijdschrift, een boekje over Rome, thee, twee appels en batterijen voor de afstandsbediening, die het niet meer deed. Ik somde alles op wat ik van de thuisblijfdocenten had gekregen. De eigenwijze docent geschiedenis knikte bewonderend en fronste toen zijn wenkbrauwen: ‘Als dit maar niet het enige is wat je over tien jaar nog over deze reis kan vertellen’, zei hij, en hij lachte.

vrijdag 25 april 2014

... laat ik mijn sporen na.

Boeken en mappen vliegen als één geheel mijn rugzak in. De bureaustoel waarop mijn tas staat trilt. Bij het optillen van de tas hoor ik de schouderbanden piepen. Mijn laptop moet er ook nog in. Ik besluit alles over te hevelen naar mijn andere tas: een oude, zware maar mooie boekentas, gekregen van mijn moeder; daar kan net iets meer in. Bij het optillen piepen ditmaal niet de schouderbanden van de tas, maar die van mij. Met de slaap nog in mijn ogen kijk ik een aantal seconden radeloos van de ene tas naar de andere. Dan breng ik de helft van de spullen weer terug naar tas 1, waarna ik beide tassen omdoe. Zwalkend en verstrikt in de draagbanden loop ik richting de auto, die een meter of duizend verderop geparkeerd staat en waarin de bestuurder me via de app vraagt waar ik blijf.

Op school aangekomen gaan de boeken over vloeken en scheldwoorden, die ik in de laatste les aan een leerling wil uitlenen, mijn postvak in – niet vergeten! De gewonnen ruimte in tas 2 wordt algauw weer opgevuld door verse kopieën van toetsen en antwoordbladen. Als ik voor langere tijd ruimte wil vrijmaken, moet ik zo snel mogelijk al mijn boterhammen opeten. Of ik moet de komende uren spullen in lokalen gaan achterlaten. Het wordt het laatste.

Het eerste uur is de mentorles. Mijn laptop met daarop allerlei belangrijke mededelingen, uitslagen en afspraken draait overuren. Zonder oplader ga ik naar het volgende lokaal. In het tweede uur gebruik ik in plaats van de laptop het bord. Ik merk niets van de verdwenen oplader, zoals ik in het derde uur, waarin de leerlingen vooral zelfstandig aan het werk zijn, niets merk van de in het vorige lokaal achtergelaten bordstiften. In de pauze schiet me ineens te binnen dat ik nog laptopkarren moet reserveren. Als dat gelukt is, verlaat ik opgetogen en zonder agenda het studiehuis.

’s Middags staan er nog drie lessen op het programma. Ik heb inmiddels het vermoeden opgevat dat mijn tassen lichter zijn geworden, maar koppel deze dwaasheid aan de gewenning die hoogstwaarschijnlijk ter hoogte van mijn schouderbladen is opgetreden.

 In het vierde uur deel ik nagekeken toetsen uit. Deze toetsen kunnen uitgebreid worden ingezien, maar wil ik aan het einde van de les wel weer terug. Geen probleem. De toetsen worden een paar minuten voor tijd opgestapeld en op mijn bureau gelegd, waar ik ze een uur of wat later weer terug zou vinden. Aan het einde van het vijfde uur krijg ik honger. De bel is het startschot van de pauze. Ik haal wederom vier boterhammen tevoorschijn. In mijn ooghoek zie ik nog een jas liggen en in een andere ooghoek de eigenaar ervan lopen. Ik loop hem achterna. De vier in folie gewikkelde boterhammen die ik in mijn hand heb leg ik zolang even op de kast in het lokaal.

Voor het laatste uur heb ik de gereserveerde laptopkar nodig. Ik had in mijn agenda opgeschreven welke kar dat was. En anders kan ik het op mijn laptop opzoeken. En anders schrijf ik op het bord wat de leerlingen alvast kunnen doen en dan vraag ik het beneden even. Leg ik meteen de door mij en de nagekeken toetsen in mijn postvak. En nog een extra boterhammetje zou er ook wel ingaan.

Waar zijn die ###-boeken trouwens gebleven?

zaterdag 19 april 2014

... heb ik grootse plannen.

Toen ik in de bovenbouw zat, had ik elke dag ckv. Ik had gekozen voor het profiel cultuur en maatschappij en daarmee gekozen voor ckv1, ckv2 en ckv3.

Ckv1, het inleidende vak over kunstgeschiedenis, volgde iedereen. Je leerde stromingen kennen en in de door ons op stelten gezette schouwburg herkennen. Mijn ckv-verslagen waren combinaties tussen dat wat we met zijn allen maar raar vonden en dat(zelfde) wat ik eigenlijk best wel mooi vond. Wat we bij ckv2 deden ben ik vergeten. Ik kan me herinneren dat ik een keer een fotocollage maakte met foto’s van mijn toenmalige vriendinnetje, mijn hond en mij, gehuld in gevangeniskostuums. Misschien was dat een opdracht voor ckv2. Van ckv3 kan ik me wel nog veel herinneren. Dit was een praktijkvak. Je mocht kiezen tussen beeldende vorming, muziek en drama. Ik koos voor drama. Variërende ervaringen en rollen als paus, meneer Biedermann en de stille jongen uit The Breakfast Club waren het gevolg. Op de laatste rol kreeg ik de meeste positieve reacties: ‘Is hij in het echt ook zo’n nerd?’ en ‘Hij was het geloofwaardigst, omdat hij het minste zei.’ Ik heb zelden iets gedaan wat ik enger vond dan spelen in deze drama-uitvoeringen.

Inmiddels zijn de ingrediënten van de drie ckv’s verdeeld over bestaande en nieuwe vakken. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet precies weet waar alles in opgegaan is. Wel hoor ik af en toe geluiden over het vak kunstgeschiedenis en zie en hoor ik regelmatig, tot mijn plezier, flarden muziek, beeldende vorming en drama voorbijkomen. 

Zo stonden er in maart zes uitvoeringen van de spelgroep gepland. In het ensemble van de spelgroep drumde een mentorleerling; daardoor wist ik ervan. De spelgroep bestaat uit leerlingen uit de eerste tot en met de zesde klas. Dat kan, bij ons op school. Op mijn eigen middelbare school waren leerlingen uit de hogere klassen onbereikbaar en vele jaren ouder dan wij dan ze in werkelijkheid ouder dan wij waren. Een samenwerking was niet bespreekbaar, hooguit voor geld of spullen. Op mijn huidige school is dat anders: in de spelgroep is iedereen voor even even oud. En even belangrijk. Zo kreeg mijn drummende mentorleerling op de valreep nog een paar regels welverdiende tekst en een vriendinnetje uit de derde klas. Dat moest ik zien.

De voorstelling die gespeeld werd was Het Temmen van de Feeks, van Shakespeare; over een onhandelbare vrouw en allemaal uitgekookte potentiële minnaars. Het duurde even voordat ik in de gaten kreeg dat alle mannenrollen door meisjes werden gespeeld en alle vrouwenrollen door jongens. Er werd met heel veel enthousiasme en lef gespeeld. Vol bewondering keek ik naar de spelers, in het bijzonder naar de feeks. Deze werd gespeeld door een jongen die ik later die avond kende van gezicht. Hij was een weergaloze feeks. Ik heb één keer een vrouw durven spelen in een stuk, maar daar hield ik op school wijselijk mijn mond over. Deze leerlingen hielden niet (wijselijk?) hun mond, maar gebruikten hem om uit alle kracht te kreunen, schreeuwen, te spugen en te zingen. Ik heb in tijden niet zo’n overtuigend stuk gezien.  

Een week later was ik op een andere montessorischool, een montessoribasisschool deze keer. De aula was omgetoverd tot een ware theaterzaal, met een rij bankjes voor de opgewonden bezoekers en een decor bestaande uit ziekenhuisbedden en een mobile waaraan het infuus verbonden was. Een vriendin speelde in deze kindervoorstelling, getiteld ‘Ziek’. Ze had haar pyjama al aan. Ik zat op een grotemensenstoel en zag onder me de onderbouwleerlingen zich verspreiden over de banken. Degenen die het eng vonden, mochten naast de juf gaan zitten. Het stuk begon en de zaal was muisstil. Pas toen de dokter zijn patiënt kwijt was, werd er geroepen: ‘Daar! Achter je!’ Wanneer de dokter zich omdraaide, was de patiënt er net vandoor. Toen het stuk was afgelopen, klonk er luid applaus. Voor me hoorde ik een jongetje tegen de juf zeggen: ‘Ik wil ook naar het ziekenhuis. Mag dat?’ 'Misschien', antwoordde de juf beduusd.

Ja, ik weet het zeker: als ik nog een keer de kans krijg, dan word ik, naast docent Nederlands, dramadocent, leider van de spelgroep of een acteur in ‘Ziek 2’. Hopelijk komt het jongetje dan weer kijken.

Wordt vervolgd...

zondag 13 april 2014

... wil ik ook wel eens mijn zin krijgen.

Het is een rare week. Ik tel het aantal lessen op één hand en houd daarbij zelfs nog een vinger over. Als je je eigen lessen gaat tellen is er iets aan de hand, ongeacht de uitkomst. Dit is er aan de hand: leerlingen uit de bovenbouw maken toetsen en veel leerlingen uit 2-gymnasium en 3-havo/vwo wisselen uit. Dit doen ze met leerlingen uit Duitsland, volgens mij, maar ik weet het niet zeker. De uitwisseling begint uit, dat weet ik wel zeker. In de voetbalwereld is dat een groot voordeel, uit beginnen. Dan kun je het thuis afmaken. Ik weet niet of dat in de uitwisselingswereld ook zo werkt. Misschien is het wel fijn om eerst thuis te wennen aan je tegenstander. In de vijfde klas heb ik ook uitgewisseld, met een meisje uit Polen. Dat was erg leuk, al doet de uitslag iets anders vermoeden: er werd twee keer niet gescoord.

Op vrijdag geef ik de laatste twee lessen van de week, voordat het met deze week vergelijkbare weekend begint. De eerste les geef ik aan klas 2G3, één van de uitwisselingsklassen. Van de 27 leerlingen zijn er 17 aanwezig. Deze leerlingen heb ik beloofd dat we vandaag iets leuks zouden gaan doen. Hierdoor lopen de andere 10 leerlingen niet te veel (toets)stof mis. Bovendien liggen we iets voor op de andere klassen, aldus de 17 leerlingen. Wat ze niet wisten was dat ik niet overtuigd hoefde te worden. Ik wilde al heel lang een keer iets anders doen dan wat er standaard gedaan moet worden. ‘Volgende week doen we iets leuks’, sprak ik triomfantelijk. ‘Dat is balen voor degenen die op uitwisseling zijn’, klonk het uit de klas. De lat lag hoog.

Ik start elke les in de onderbouw met een Nederlandstalig nummer. Dit nummer zet ik aan op Spotify en laat ik in zijn geheel horen. Soms kies ik voor een gouden oude (‘Onderweg’ van Abel) of een gouden stokoude (‘Jimmy’ van Boudewijn de Groot), maar meestal probeer ik iets op te zetten wat de leerlingen ook kennen. Gek genoeg lijken de leerlingen de onbekende, oudere nummers leuker te vinden dan de grijsgedraaide kauwgomnummers van Nielson of Nick en Simon. Hoe dan ook, de leerlingen hebben drie minuten om binnen te komen, een liedje wel of niet te herkennen, een liedje wel of niet leuk te vinden, elkaar de laatste wetenswaardigheden over hun telefoon te vertellen en om hun boeken erbij te pakken.

Wat dat betreft begon de les heel gewoon. Het nummer was van The Kik en ging over dat iemand van iemand anders moest houden en dat moest zeggen. Het nummer leek op een nummer van The Beatles, merkte een leerling terecht op. Dat was mijn eerste vraag geweest. De tweede vraag ging ook over Nederlandstalige muziek, zoals de hele les over Nederlandstalige muziek ging. ‘Tot welk genre behoort de band Bløf, denken jullie?’ ‘Saaie muziek’, antwoordde een leerling. Hij had ook al gezien dat ik hetzelfde zou gaan vragen over vijf andere Nederlandse artiesten. ‘Daar horen ze allemaal bij, als je het mij vraagt.’ Ik besloot dit maar niet te doen. De volgende in de rij artiesten was André Hazes. ‘Van die jankmuziek’, zo luidde de classificatie van een leerling die eerder had aangegeven van langzame, gevoelige nummers te houden. ‘Hij zoop toch heel veel?’, voegde een andere leerling toe. Ik besloot naar de volgende André te gaan. ‘André van Duin, dat is helemaal van die zuipmuziek!’

Na de inleiding, met de bespreking van de genres 'saaie muziek' en 'zuipmuziek', hebben we achtereenvolgens de tekst van één van mijn favoriete nummers van Acda en de Munnik ontcijferd ('Waarom zegt hij niet gewoon wat hij wil?'), intro’s van bekende en minder bekende liedjes geraden (aanrader) en hetzelfde gedaan met op tv uitgebeelde Nederlandstalige liedjes (aanrader). De les verliep goed. De leerlingen waren blij even niets te doen waarop ze beoordeeld zouden worden of wat ze moesten kennen of kunnen voor de toets. En ik was blij omdat we dingen deden die ik dezelfde avond ook zou doen. Maar dan met 15 vrienden minder.

Volgende week weer.

zondag 6 april 2014

... ben ik in sommige opzichten hopeloos ouderwets.

Een doorsnee dag op school: mijn twee Utrechtse collega’s en ik persen ons rond acht uur uit de auto. De gang naar de hoofdingang is de gang van halfslaap naar klaarwakker. Binnen veins ik opgewektheid en groet ik iedereen die ik tegenkom; ook leerlingen die ik niet of niet echt ken. Ze kijken me verbaasd aan. Vervolgens loop ik in één lijn naar mijn postvak, waar meestal niets en soms heel veel in ligt. Na een even voorspelbare als welkome kop koffie loop ik naar het lokaal, waar ik mijn tas boven het bureau leeggooi. Er vallen boeken uit, boterhammen, een koptelefoon, een flesje water, snoep (prijs voor de winnaar van de grammaticaquiz), werkstukken, een laptop en een oplader. De laptop klap ik open, de oplader steek ik in het stopcontact en in mijn laptop. Op het bord schrijf ik wat we in de les gaan doen. Het is een lange lijst; aan de helft zullen we niet toekomen.

Ik heb nog tien minuten om aan een tussenstukje te komen. Een tussenstukje is een kabeltje dat de laptop met de beamer verbindt. Het heeft een rare, vierkanten basis waarbinnen dingen gebeuren die ik niet begrijp. Wat ik wel begrijp is dat tussenstukjes kostbaar en zeldzaam zijn: iedere docent heeft er één en er zijn niet veel reserve-exemplaren in de omloop. Mijn tussenstukje is kapotgegaan en één van de reserve-exemplaren ben ik kwijtgeraakt. Niet zo handig. Nu ben ik afhankelijk van collega’s zonder digitale plannen op de zeer korte termijn. De meeste zien me aankomen en schudden gedecideerd hun hoofd voordat ik ook maar een voet in de docentenkamer heb gezet. Op woensdagmiddag heb ik meer geluk: dan doe ik een beroep op mijn vaste leencollega. Zij heeft er hoogstpersoonlijk voor gezorgd dat de afgelopen weken alle presentaties in de vijfde klas konden doorgaan.

Het tweede uur begint. Ik app de vertegenwoordigers van de klas dat ik iets later ben; ik moet de laptopkar halen. In het studiehuis haal ik de sleutels op en op de derde verdieping de laptopkar. De kar zwenkt meer uit dan de van lokaal wisselende leerlingen gedogen. Stotend, botsend en me verexcuserend dender ik achter de autonome laptopkar de gang door, op weg naar de lift. De lift laat ik naar boven komen door de sleutel een kwartslag naar links te draaien. Als er een piep klinkt, duw ik mijn kont naar achteren en probeer ik de zware kar door de deur, die maar een paar seconden open is, de lift in de trekken. Ik hoor gegil. Leerlingen. In de lift. Ze lopen geschrokken naar buiten. De deur gaat weer dicht. Ik probeer, nu vanaf de andere kant, opnieuw de kar in de lift te krijgen, maar de tweede poging mist snelheid: ik knal de kar met overtuiging tegen de sluitende liftdeur aan. Na de knal klinkt direct het suizen van de lift. Een paar minuten later volgt poging drie.

In de les worden de laptops niet gebruikt: de batterijen zijn op.

Het vijfde uur is afgelopen. Het was op zich geen slechte les, maar het laatste kwartier kon beter. Ik zou antwoordbladen gaan printen, maar de leerlingen wilden liever op hun telefoon het huiswerk nakijken. Dat mocht van mij. De leerlingen pakten vliegensvlug hun mobiel erbij; in een mum van tijd was de klas veranderd in een telefooncentrale. Hoewel ik zag dat nagenoeg iedereen bezig was met het huiswerk nakijken, had ik spijt van mijn keuze. Ik associeerde het gebruik van de telefoons, of ik wilde of niet – zo gaat dat met associaties – met alle technische toestanden op deze doorsnee dag. Ik verlangde innig naar een krijtbord, naar ganzenveren, desnoods een tv-videocombinatie op wielen, maar even geen telefoons, geen laptops, geen tussenstukjes; niets wat mij en mijn lesplan te slim af kon zijn.

Het vijfde uur is nog steeds afgelopen. Op de gang kom ik een collega tegen, een docent informatica. Hij nodigt me uit voor een potje flipperen. In het computerlokaal staat een kast, die door hem en zijn 4-vwo-leerlingen is geprogrammeerd. Ik weet niet precies wat dat inhoudt, geprogrammeerd. Het klinkt ingewikkeld. Ik weet na een paar potjes wel weer wat kansloos verliezen inhoudt. En zwichten.

zaterdag 29 maart 2014

... richt ik me tot de leerling.

Jullie hebben ‘t ontdekt! Mijn blog! Oh nee! Oh ja! Ik hang. Ik kan op zoek gaan naar een nieuwe school. Toch? Of valt het mee? Eén voor één heb ik mijn stukjes teruggelezen, zoals ik twee weken geleden één voor één mijn lessen terugkeek. Met moeite lukte het me om er tien te lezen, mezelf wijsmakend dat ze door iemand anders geschreven zijn. De schade viel mee. Toch? Of hebben jullie iets kunnen ontdekken, iets wat jullie niet of juist heel graag wilden weten, iets lelijks over jullie of juist iets geheims over school? Ik ben benieuwd. Als het goed is niet. Ik denk namelijk zelden iets lelijks over jullie - echt - en school kennen jullie van binnen naar buiten. Toch? Of zit ik ernaast? Ik vind het leuk dat jullie mijn stukjes lezen! Ze gaan immers vrijwel altijd direct of indirect over jullie. Deze keer niet; dit stukje is niet over jullie, maar voor jullie geschreven. Als dank voor jullie interesse. Ik ben benieuwd wat jullie ervan vinden.

Allereerst wil ik mijn waardering uitspreken voor het feit dat jullie zeventig minuten achter elkaar op een stoel kunnen blijven zitten. Dat een aantal van jullie daar mijn bureaustoel voor nodig heeft, neem ik met veel begrip op de koop toe. Bovendien: ik doe toch niets met een bureaustoel, behalve aan de bekleding ervan plukken. Ik kan nog geen drie seconden achter elkaar stilzitten – alsof jullie dat nog niet weten. Iets anders wat jullie beter kunnen dan ik, is op tijd komen. Dat doen jullie allemaal, elke les. ‘Zoals het hoort’, hoor ik mensen weleens zeggen. Ik vind het razend knap. Het hoort misschien wel, maar ik vind het een moeilijke opgave, elke les op tijd zijn. En ik heb geen kluisjes en volle trappen die me hierin (extra) belemmeren. Ik zou dus eigenlijk eerder in het lokaal moeten zijn dan jullie. Geef me dan ook eens de kans daarvoor!

En dan de torenhoge tolerantiegrens die jullie erop nahouden. Jullie kijken op niemand neer, ook niet als iemand dertig centimeter en vijf jaar jonger is. Iedereen hoort erbij. Dat vind ik geweldig om te zien, als ex-leerling van de school waarop je als brugklasser met professionele beveiliging door de gangen liep – ik had een buitenboordbeugel, dus mijn team was standaard dubbel bezet. Ook in de lessen zie ik veel terug hiervan. Jullie zijn verdraagzaam. Onleesbare kopieën, te lange uitleg, veel huiswerk, een gewijzigde planning; jullie kijken een paar tellen verstoord om je heen, maar dat is het dan ook. Bovendien lijken jullie het vergeten te zijn als jullie me later in de gang vrolijk groeten. ‘Hij doet wel heel erg zijn best’, hoorde ik één van jullie ooit zalvend zeggen tegen een leerling die ik misschien volgend jaar wel in de klas heb.

Heb ik dan helemaal geen kritiek op jullie?

Natuurlijk wel! Zo snap ik niets van jullie kwt-beleid. Huiswerk maken jullie, als jullie het maken, op de meest onmogelijke momenten: ’s nachts, op de fiets, al tandenpoetsend voor de spiegel, tijdens de training; als het maar niet in de keuzewerktijd hoeft te gebeuren. In keuzewerktijd onderhandelen jullie veertig minuten met mij over de mogelijkheid om twee minuten eerder weg te mogen en zodoende vooraan te staan in de tijd voor de broodjes. De uitkomst daarvan bepaalt of kwt die dag nuttig was of niet en precies hierom vinden jullie kwt niet nuttig. Tijdens deze onderhandelingen, maar ook tijdens de ‘gewone’ lessen, pakken jullie om de haverklap de mobiele telefoon erbij. De volgorde waarin jullie dat doen zorgt ervoor dat ieder van jullie gegarandeerd een paar minuten ongezien kan gamen. Profiteer daar dan van! Ga een supervette game doen met allerlei verschillende levels, effecten, weet ik het, in plaats van een hoekig Mario-achtig zenuwenspel waarbij een vogel zolang mogelijk tussen twee buizen door moet vliegen. Komop! Dat is alle moeite en spanning toch niet waard?

Maar dat hoef ik jullie eigenlijk niet te vertellen. Jullie hebben zojuist de onbewaakte telefoontijd besteed aan het lezen van dit stukje. Ik hoop dat jullie het leuk vonden. Zo niet, dan reken ik op jullie verdraagzaamheid!