zondag 11 januari 2015

... wil ik er ook iets over zeggen.

De afgelopen week heb ik leerlingen hun mening horen geven over de les, het vak (Nederlands), hun cijfer, school, elkaar, zichzelf, de klas, mij, andere docenten, docenten in het algemeen, Wageningen, Gelderland, Nederland, de wereld, hun ouders, hun broertje, hun zusje, broertjes en zusjes in het algemeen, de ortho, de kapper, training, Ajax, Feyenoord, PSV, Go Ahead Eagles, De Wereld Draait Door, de gebeurtenissen in Parijs, vrijheid van meningsuiting, Harry Styles, het nieuwe nummer van Jay-H, Divorce, Doctor Who, Flikken Maastricht, een telefoon, een app, een andere app, een leukere app, het weer, een jongen, een meisje, jongens en meisjes in het algemeen, de catering op school, de Mac, boterhammen, beleg, drinken, drank, de alcoholleeftijd, rijles en uitgaan.

Soms was ik het met hen eens, soms niet, meestal wist ik het niet zo goed. 

Boven alles was ik blij te merken dat leerlingen zich vrij voelden. 

Volgende week weer.




zaterdag 3 januari 2015

... vraag ik om een herkansing.

Het was mijn eerste negen die ik haalde sinds ik de baard in de keel had. Na een vliegende start in de eerste klas waren al mijn negens zo langzamerhand omgedraaid en als ik mijn docenten mocht geloven zou ik op deze manier in de problemen komen, te beginnen tijdens het mondeling Nederlands. Ik had immers maar een paar boeken van de lijst gelezen en dat zou geheid resulteren in een onvoldoende voor het mondeling, zo had de docent Nederlands ons in een les met zachte, dreigende stem voorspeld. Op het moment dat ze dat zei werd het doodstil in de klas. Eén klasgenoot lachte zijn tanden bloot: hij had, zo bleek later, alle boeken gelezen. We keken met zijn allen onbegrijpend maar ook dankbaar naar hem. Hij zou het druk krijgen, de volgende weken.

Voordat het verhaal verder gaat, moet ik natuurlijk, als docent Nederlands, even uitleggen waarom ik niet alle boeken van de lijst gelezen had. Allereerst vond ik het vervelend om boeken te lezen die iedereen las. Voor onze lijst konden we kiezen uit een handvol stukgelezen Nederlandse klassiekers, terwijl ik zelf boeken wilde ontdekken, zodat ik erover kon vertellen aan iemand die nog nooit van het boek gehoord had, in plaats van aan iemand die het boek van haver tot gort kende en puntgave verwachtingen had over wat ik erover ging vertellen. Een belangrijkere reden was dat ik een paar jaar geen tijd kon en wilde vinden voor lezen. Ik wist dat ik het leuk vond om te doen, maar misschien wilde ik juist daarom mijn aandacht richten op alles waarvan ik nog niet precies wist wat ik ervan vond. Met andere woorden: lezen was leuk en omdat ik dat al wist was het saai. Ten slotte had ik van teamgenoten uit hogere klassen gehoord dat je ook zonder boeken te lezen het mondeling met een prima cijfer kon afsluiten. Je zou wel gek zijn als je alle boeken ging lezen.

Na het laatste uur, volgens mij op een woensdag, was ik aan de beurt. Na mij was de lachende jongen. Omdat het mondeling vóór mij uitliep, zaten we een tijdje samen te wachten, zoals je samen wacht op de tandarts, degene die je tanden er één voor één uit gaat trekken. Althans, zo beleefde ik het, hij zal waarschijnlijk vrolijke gedachtes gehad hebben, over die keer dat hij de woonkamer nog niet in mocht omdat zijn ouders er allemaal cadeaus in aan het verstoppen waren. Hoe dan ook, we raakten een beetje aan de praat, en voor ik het wist hoestte hij ongevraagd allerlei informatie op over zijn boeken, verbanden tussen de boeken, verbanden tussen de schrijvers ervan en begrippen waar ik werkelijk nog nooit van gehoord had. Ik keek naar het uit mijn schrift gescheurde velletje waarop in een onleesbaar handschrift de titels van tien boeken stonden geschreven; van zes boeken wist ik me tijdens het opstellen ervan de auteur te herinneren. Ik stond op het moment om literair geslacht te worden.

Ik had niets te verliezen, zoveel was wel duidelijk. En doordat ik me dat voortdurend realiseerde, werd mijn mondeling een doorslaand succes. Ik deed mijn mond open en liet er een woordenbrij uitkomen die zijn weerga – ook voor mij – niet kende. Doordat ik op elke (spaarzame) vraag een breedsprakig en omslachtig antwoord gaf, leek mijn gezwets blijkbaar steeds meer op een genuanceerd en doordacht relaas over de boeken waarvan ik de meeste nog nooit had opengeslagen. Ik merkte dat de docent het woord ‘interpretatie’ bijzonder hoog in het vaandel had zitten en besloot derhalve om dat woord in elke zin terug te laten komen. Toen de tijd om was keek ik met schuldige ogen naar het lachende, verbaasde gezicht van de docent. Ik kreeg een negen. Ik wist niet wat ik hoorde. Nu zou ik het cijfer misschien wel geweigerd hebben. Destijds peinsde ik daar niet over. Ik nam de negen dankbaar en haastig in ontvangst, alsof hij elk moment gehalveerd kon worden.

Ik liep beduusd en verrukt naar buiten. Daar stond de lachende jongen. Hij lachte niet meer. Hij zweette. Hij had heel veel te verliezen. Bibberend liep hij naar binnen. Het ging mis. Hij kreeg een onvoldoende. Ik heb me nog nooit zo schuldig gevoeld.

In de afgelopen jaren heb ik bijna alle boeken van mijn lijst en die van mijn klasgenoten gelezen, voor mijn plezier. En nu ben ik ineens de docent die mondelingen afneemt. Het kan verkeren. Het heeft zo zijn voordelen, denk ik, een ervaringsdeskundige als docent Nederlands: ik herken bij sommige leerlingen de weerzin tegen het lezen van verplichte kost en ik probeer in te spelen op hun behoefte aan originaliteit. Ik sla daarmee twee vliegen in één klap, aangezien de recent uitgegeven (=originele) boeken bij mij vers in het geheugen liggen. Dat scheelt weer wat voorbereidingstijd en maakt de weg vrij voor dit stukje.

Het mondeling van nu - al zal het ook iets met de school te maken hebben - is niet te vergelijken met dat van mij, acht jaar geleden. De betrouwbaarheid van het cijfer is nu zoveel hoger, mede doordat vragen niet meer aan de hand van een uit je hoofd geleerde internetpagina te beantwoorden zijn. Toch is er nog veel te winnen, wat mij betreft. Veel leerlingen ervaren het lezen voor Nederlands nog als een verplichte oefening. Het zou mooi zijn als ze in de toekomst meer ruimte krijgen om in het literatuuronderwijs hun eigen smaak en niveau te volgen. Lezen moet geen wedstrijd worden. Mijn goede voornemen voor 2015 is dan ook... Enfin, ik ga er in ieder geval op letten.

En ik bied de lachende jongen bij dezen zijn welverdiende negen aan. Ik wil herkansen. Ik durf het nu wel aan.

vrijdag 26 december 2014

... hoop ik op betere tijden.

Als leerling nam ik elke dag geld mee naar school. Het geld dat ik met kranten bezorgen verdiende – dat was in guldens heel veel en later in euro’s nog steeds meer dan nodig – zette ik op school in voor het toepen of gaf ik uit bij de catering. Ik nam altijd brood mee van thuis en het meeste at ik op, maar ik hield steevast ruimte over voor iets anders, iets lekkers. In een hoek van de aula, achter een hekje en een brede toonbank met van die broodetalages die je ook bij de bakker hebt, werden voor niet zoveel geld de beste broodjes kipcorn, gezond (met mayo) en kroket verkocht. Nog goedkoper waren de vooral bij brugklassers populaire Smackrepen. Deze kostten je per stuk slechts 10 cent en een gaatje. Je kon bij de catering ook drinken kopen. Als ik nu in een beker met chocolademelk mijn neus ophaal – wat niet vaak gebeurt – dan ruik ik de catering en dan heb ik heimwee naar de combinatie van een Chocomel met een suikerwafel, die warm was zonder dat iemand ooit wist hoe dat kon.

Ik heb een nieuwe tv. Het is een platte met een pakket erbij waardoor ik nu ook zenders als Fox Sports, ARD, Nickelodeon jr. en 24 Kitchen kan ontvangen. Op 24 Kitchen is Jamie Oliver te zien, vrijwel de hele dag. Vandaag is Jamie te gast op een middelbare school in Amerika. Bij binnenkomst stelt hij zich uitgebreid voor aan het schoolhoofd die hem wantrouwend aankijkt. De man, een zwetende veertiger met een ringbaardje, een dikke buik en bretels, neemt hem plichtsgetrouw mee naar de kantine, waar kinderen tussen de 8 en 12 jaar een bord met kipnuggets naar binnen werken. Eén jongen vertelt dat hij de vorige avond thuis ook kipnuggets had gegeten en dat hij vanavond hamburgers gaat eten, wat hij jammer vindt omdat hij niet van de sla houdt die altijd op de hamburger ligt. Ik moet denken aan de keren dat ik kipnuggets at, op school. In de bovenbouw kochten we bij de Mac wel eens twintig kipnuggets (per persoon) om die op school op te eten, in de pauze, als iedereen het moest doen met een broodje kroket, waar maar één zakje mosterd bij zat. Als we diezelfde avond friet aten voelde ik me een beetje schuldig; anders niet.

Op mijn moeders school werkt een kok. De kok staat bekend om zijn soepen. Hij maakt ze in grote hoeveelheden en verkoopt ze samen met leerlingen aan leerlingen, voor vijftig cent per kom. Voor leerlingen met een krantenwijk zit er voor een euro ook nog een vers belegd broodje in. Vlak voor de kerstvakantie moest de kok van zijn laatste soepporties af. Mijn moeder nam dankbaar een paar gevulde Tupperwarebakjes mee naar huis en zo maakte ik afgelopen maandag kennis met de wortelsoep, de champignonsoep en met de zalm-venkelsoep, een soep zo lekker dat ik spontaan zin kreeg om mijn boeken te kaften. Tijdens het eten moet ik denken aan Cup a Soup, dat ikzelf wel eens kocht op school. Ik zie hoe de inhoud van een zakje als verregende confetti aan het lauwwarme wateroppervlak verschijnt, wachtend op het einde. Ik neem snel nog een hap zalm en voor me lossen scheikundige problemen zich als vanzelf op. Ik neem me voor nooit meer kipnuggets te eten.

Vandaag zit ik naast een collega met een avocado en een lepel. Aan mijn andere kant staat, op tafel, een Tupperwarebakje met daarin een pijnboompitjessalade. Ik heb een broodje rookworst gekocht, bij de catering, met mosterd, twee zakjes, omdat het met mij nooit meer goedkomt.

vrijdag 5 december 2014

... doe ik nog steeds niets nuttigs in tussenuren.

De les valt uit, want ik heb mondelingen. Of ik heb mondelingen, maar de les wordt opgevangen. Eén van de twee, vier weken lang, een paar dagen per week, de komende tijd.

Als er bij mij op school een les uitviel, waren er verschillende dingen die we konden doen. We konden de stad in gaan. Met zijn allen, op de fiets. De stad in gaan stond gelijk aan de McDonalds in gaan, maar we noemden het de stad in gaan, omdat dat later wat meer indruk maakte op leerlingen die dat uur geen uitval hadden. In de McDonalds bestelden we kipnuggets en milkshakes, zo vaak als de lengte van de rijen en ons eettempo het toelieten. Intussen keken we beurtelings op ons horloge of we niet alweer in de volgende les verwacht werden.

Optie twee was toepen, in de aula, op school. Er had altijd wel iemand een stok kaarten bij zich omdat er altijd wel een les uitviel of op het punt stond om uit te vallen. We toepten in redelijk vaste formaties, maar om de een of andere reden was er elke keer wel een nieuwe speler in ons midden aan wie de regels uitgelegd moesten worden. Ik kan me derhalve meer open proefpotjes herinneren dan daadwerkelijke toepsessies met zwetende spelers die hun broodje kipcorn van de catering in rook zagen opgaan. Ja, we speelden – als we eenmaal echt begonnen waren – voor geld en dat mocht niet, van school. Af en toe vroeg een voorbijlopende docent dan ook: ‘Toepen jullie nou voor geld, jongens?’ ‘Nee hoor.’ ‘Heel goed, jongens. Nooit doen, hoor.’ Eén keer liet ik per ongeluk een stapel gewonnen (losse) euro’s vallen, maar de docent die ons net had toegesproken deed gelukkig net of hij niets hoorde.

Waar optie twee bij ons vooral in de bovenbouw populair was, daar was de derde en laatste invulling de meest geliefde toen we in de eerste klas zaten. Ik zie het leerlingen nu nog steeds wel eens spelen, tot mijn verbazing, want het is eigenlijk helemaal geen leuk spel. Ik vond het als leerling ook niet leuk, maar ik deed mee omdat al mijn vrienden meededen. Ik heb het over LTS. LTS staat voor God mag weten wat en bij LTS is het de bedoeling dat je iemand eerst door en daarna tegen zijn benen schopt. Iedereen lacht er heel hard en overdreven bij, wat het spel onderscheidt van een ordinaire vechtpartij. Pas als het slachtoffer bij een afgesproken paal of muur is aangekomen, stopt het schoppen. Het lachen gaat verder. Niemand weet precies waarom hij lacht.

Misschien is het vanwege LTS dat onderbouwlessen niet zomaar uitvielen. Op mijn school was er een man, wiens naam ik vergeten ben maar wiens geplooide gezicht zich in mijn geheugen vastgezet heeft, die lessen van afwezige docenten opving. Deze man maakte altijd een wat verstrooide indruk, wist nooit wat het huiswerk was en hij liet ons galgje spelen in de les, en boter kaas en eieren – nu zouden we bij hem op onze telefoons mogen. Als we aan het einde van de les tegen de deur aan geplakt stonden, keek hij ons met een grijnzend gezicht en zei hij: ‘Hop, wegwezen, stelletje bandieten.’ Hij had ons weer behoed van een behoorlijk aantal blauwe plekken.

Ook op mijn huidige school worden onderbouwlessen zoveel mogelijk opgevangen. Bovenbouwlessen vallen uit – tenzij de docent er gewoon is. Wat zouden leerlingen uit de bovenbouw gaan doen als ze een tussenuur hebben? Is dat een rare vraag? Ik zie nooit een groepje toepen en ik weet in Wageningen geen McDonalds te vinden. Soms zie ik een paar leerlingen in de aula zitten. Ze lijken rustig te wachten tot hun tussenuur voorbij is. Andere leerlingen zitten in het studiehuis – waar je bij ons alleen kwam als je straf had – hun tijd nuttig te besteden. Dat vind ik knap. In mijn tussenuren zit ik op Facebook of bestel ik een tweepersoonsmatras op de site van IKEA. Waarschijnlijk lopen er leerlingen rond in de nabijgelegen Spar, zijn er leerlingen bij een leerling thuis of op een veldje aan het voetballen. Misschien gaan er leerlingen de stad in. Misschien gaan zij ook wel echt de stad in.

zaterdag 8 november 2014

... heb ik een oplossing gevonden voor de hoge werkdruk.

Een maand lang niets geschreven. Vanaf het moment dat ik een blog ging bijhouden is dat niet voorgekomen. Het is een record waar ik niet trots op ben. Normaal gesproken schrijf ik bijna elke dag wel iets. De helft of meer verdwijnt nog voor ik het teruggelezen heb in de prullenbak, maar toch, schrijven is fijn en schrijven bewijst voor mij of aan mij dat ik de boel nog een beetje op de rit heb. Er zitten nog gaten in mijn planning, uren of soms zelfs dagen zonder bestemming. De laatste weken zat mijn planning muurvast en bovenop de muur stapelden zich stenen op die me dingen geboden als ‘schoonmaken’, ‘dozen uitpakken’, ‘toetsen nakijken’, ‘mondelingen inplannen’ en ‘contact opnemen met de huiseigenaar’. Als ik de andere kant op keek werd achter mijn rug de muur hoger en hoger.

Er moest dus iets gebeuren. Ik moest in actie gekomen. In plaats van lijdzaam toe te zien hoe ik steeds verder achter zou gaan lopen op mijn eigen planning, moest ik deze bij de kladden – hebben planningen die ook? – vatten en de achterstand zo snel mogelijk wegwerken. Het strijdplan diende zich gisteravond, na het eten, aan. Ineens wist ik het: er moest een dag bij. Er moest een achtste dag komen. Achterdag. Voor iedereen met achterstanden.

Vandaag is de eerste achterdag. Mijn plannen voor vandaag zijn:
-een nieuwe agenda kopen, één met acht dagen in de week;
-op internet kijken wanneer het grof vuil wordt opgehaald;
-KPN bellen wanneer internet aangesloten wordt;
-mijn broer bellen om te vragen naar het nummer van KPN;
-de aangeschafte boxen ruilen voor boxen die het doen;
-leuke lessen voorbereiden;
-oké, lessen voorbereiden;
-lampen ophangen;
-mijn vader bellen om te vragen hoe je lampen moet ophangen;
-leerlingen mailen om daarmee de uitgevallen lessen (hopelijk) te compenseren;
-nadenken over de toekomst van het onderwijs – waren mijn laatste lessen zoveel beter dan mijn laatste mails?
-boodschappen doen zonder briefje;
-boodschappen doen met briefje;
-een loempia kopen;
-nog een loempia kopen;
-zouden ze ook bevroren loempia’s verkopen?
-een frituurpan kopen;
-een stukje schrijven.

Voor volgende week achterdag heb ik nog geen plannen. Dat komt vast nog wel. Alles waar ik de komende dagen niet aan toe kom doe ik volgende week achterdag. Misschien komt er ’s avonds nog wat leuks op tv. Of misschien komt er wel iemand langs. Komt u langs, volgende week achterdag? Zou ik gezellig vinden.

maandag 20 oktober 2014

... heb ik wel wat weg van mijn eigen docenten.

De cijfers staan in Magister. Ik heb ze er net ingezet. De leerlingen waren razend benieuwd; gisterenavond laat verschenen er nog mails met de vraag of ik de toets van de mailende leerling toevallig al had nagekeken. Wat (nog) niemand weet is dat ik niet per leerling maar per vraag nakijk. In vijf minuten ga ik van 0 naar 31 nagekeken toetsen. Ik doe dat in de eerste plaats om de nakijktijd te verkorten, maar er is nog een voordeel: ik hoef over bovenstaande vraag nooit na te denken. Ik kan vrijwel altijd naar waarheid antwoorden door te zeggen dat ik nog geen enkele toets heb nagekeken. ‘Maar ik ben een al heel eind, dat wel.’

Toen ik op de middelbare school zat vond ik het terugkrijgen van toetsen het spannendste wat er was. Ik speelde vanaf de tweede klas met steeds meer overtuiging de onverschillige leerling met betere plannen dan leren voor toetsen, maar intussen hoopte ik vurig, ook in de zesde, dat ik goede cijfers terugkreeg. Thuis had ik dan mijn jas nog niet uit of ik had alles al doorgegeven, van hoog naar laag, van hard naar zacht. De wiskundetoetsen liet ik steevast zien, omdat meneer Van Hoek daar persoonlijke boodschappen opzette, zoals ‘Proficiat met je cijfer, Mike! Je mag er trots op zijn’ of ‘Ik ben beter van je gewend, Mike. Volgende keer haal je weer een voldoende, afgesproken?’

Door gewoontes van je eigen docenten over te nemen, neem je ook beelden van die docenten mee, merk ik. Meneer van Hoek, meneer Van Trier, meneer De Koninck, mevrouw Van Haperen, mevrouw Lancee, ze moesten eens weten…

Een gewoonte die ik niet heb overgenomen is de gewoonte van een andere docent om onze cijfers hardop voor te lezen. Nu deden meer docenten dat, maar niemand deed het met een grotere grijns op het gezicht dan deze. Hoe lager het cijfer, hoe groter de grijns. Ik zal nooit vergeten dat ik in spanning op mijn cijfer wachtte en ineens mijn naam genoemd hoorde worden, in één adem met ‘een 3,1’ en een harde, schokkende lach. De docent in kwestie was ervan overtuigd dat het cijfer dat je haalde gelijkstond aan de mate waarin je de toets serieus had genomen. Dat ging voor mij lang niet altijd op. Om me ver van deze suggestie te houden, ben ik nu zelf uiterst voorzichtig met het uitdelen van de gemaakte toetsen en geef ik mondeling commentaar op het cijfer fluisterend of, liever nog, door middel van terloopse blikken of gebaren.

Het cijfer dat me het meest is bijgebleven is een cijfer dat ik voor Gym kreeg: een 7. Ik kreeg de 7 van mezelf. De gymdocent had onze voetbalkwaliteiten nauwkeurig bestudeerd – zo leek het althans – waarna hij ons zelf het vuile cijferwerk liet opknappen. Ik snapte er niets van. Hij was toch de docent? Hij moest ons toch een cijfer geven? Wat wist ik nu van voetbal, behalve dat Jan Vennegoor of Hesselink naar PSV ging en dat hij bij FC Twente in 142 wedstrijden 59 keer gescoord had? En dat je bij tienen nooit een hakje moest proberen, omdat die altijd werden gevangen door de keeper? Ik gaf mezelf maar een 7, net voordat jongens die ik zojuist nog door de benen had gespeeld zichzelf een 9 gaven. 

Het gemiddelde van de klas is een 6,8. Niet slecht. Ik heb de leerlingen laten invullen welk cijfer ze gehaald dachten te hebben. De geschatte cijfers lopen meer uiteen dan de werkelijke. De meeste leerlingen waren in de overtuiging dat ze de toets slechter hadden gemaakt dan ze hadden. Eén van hen schreef onder het geschatte cijfer het volgende: ‘Ik houd het maar op een 5, dan valt het hopelijk mee.’ 

In de volgende (mentor)les gaan we het hebben over zelfvertrouwen en zelfkennis, en misschien over voetbal, als dank voor de wijze les van mijn gymdocent.

zaterdag 11 oktober 2014

... word ik gelukkig niet gebeld.

In elk lokaal hing een telefoon, maar ik herinner me alleen nog de telefoon in het lokaal van meneer Van Trier. Meneer Van Trier was onze mentor in de eerste klas. Hij kwam net als zijn leerlingen uit Hilvarenbeek en fietste soms met ons mee naar school om op de hoogte te blijven van de buitenschoolse ontwikkelingen. Meneer van Trier was een warme man en een echte onderwijzer: hij genoot ervan om ons iets bij te brengen. Zo vertelde hij ons ooit eens dat we altijd, waar we ook naartoe gingen, pen en papier op zak moesten hebben. Dit advies heb ik honderden, duizenden keren opgevolgd, met in mijn hoofd het hoofd van meneer Van Trier. Nu geef ik dit advies door aan mijn eigen mentorleerlingen. Zouden zij ook wel eens mijn hoofd in hun hoofd hebben?

Op school liep meneer Van Trier altijd direct naar zijn lokaal. Wij liepen dan direct achter hem aan het geschiedenislokaal in. We hadden meneer Van Trier meestal het eerste uur. In het lokaal begon dan het wachten op de enkele Tilburgers die in onze klas zaten. Die kwamen meestal net op tijd binnengestormd. Daar kon meneer Van Trier niet goed tegen. Hij vond dat degenen die vlakbij school woonden er als eerste moesten zijn. Ik kon daar de logica wel van inzien, al had dat meer met meneer Van Trier te maken dan met het principe zelf. Om half negen ging de bel, gevolgd door de telefoon. Het was een witte telefoon die aan de muur hing. De telefoon had een snoer, wat meneer Van Trier wel eens vergat. ‘Ha!’ zei hij altijd, gevolgd door een snelle, aandachtige blik door het lokaal en het noemen van de afwezige leerlingen. ‘Was dat het al?’ vroeg hij dan verontwaardigd. ‘Je wil niet eens weten hoe het met ons gaat?’

Ik kan me een eerste uur bij meneer Van Trier herinneren, waarin de telefoon niet één maar twee keer ging. Commotie in de klas. De wenkbrauwen van onze mentor schoten omhoog, waarna hij drie grote stappen zetten en resoluut de hoorn van de haak pakte. ‘Ha! Moet ik nog een keer kijken, of er misschien iemand uit het raam geklommen is? Eens kijken… Nee, iedereen is er nog.’ Aan de andere kant werd een lang verhaal verteld. Af en toe trok meneer Van Trier het gezicht dat wij vaak trokken als hij ons een inhoudelijke vraag stelde. Toen het verhaal verteld was, keek hij ineens mijn kant op. En toen naar twee klasgenoten die voor me zaten. Het ging om het tennistoernooi waar wij aan meededen, dat eerder begon dan school uit was. Hij vroeg aan de klas of hij akkoord moest gaan of niet. Iedereen vond van wel. ‘Vijfentwintig stemmen tegen één’, verzuchtte meneer Van Trier. Aan de andere kant van de telefoon werd hard gelachen.

Het was de eerste van vele lessen waarin de telefoon twee keer (of vaker) zou gaan.

In de lokalen op school hangen geen telefoons. De aanwezigheid heb ik vaak al geregistreerd voordat ik het goed en wel door heb. Alles gebeurt via de Magisterapp. Ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik de telefoons mis. Ze horen bij mijn herinneringen aan mijn eigen school en vooral aan meneer Van Trier. Hij kon als geen ander intern telefoneren. Ik zou hem daarin nooit kunnen overtreffen. Als mentor kom ik hopelijk (ooit) in de buurt.

vrijdag 26 september 2014

... mis ik het klassenboek.

Op mijn middelbare school had elke klas een klassenvertegenwoordiger. Ik kan me niet meer herinneren wie in mijn klas de klassenvertegenwoordiger was. Destijds wist ik dat wel. Iedereen op school wist het. De klassenvertegenwoordigers waren te herkennen aan een blauw klassenboek dat zij onder hun arm droegen. De klassenvertegenwoordigers haalden het aan het begin van de dag op en deden vervolgens hun stinkende best om het aan het einde van de dag weer heelhuids in het klassenboekrek terug te zetten. Sommige leerlingen probeerden dit te verhinderen.

Een keer, toen de klassenvertegenwoordiger niet keek, zetten we strepen door alle vakjes in het klassenboek waarin huiswerk genoteerd was. Een andere keer prezen we de positieve en werklustige instelling van de klas, waarna we in de mentorles als beloning film gingen kijken. Ook hebben we een keer het klassenboek op een dag in de vakantie opengeslagen, waardoor in de eerstvolgende les het huiswerk van Latijn nietig verklaard moest worden. Alle keren was het algauw duidelijk dat niet de docenten hiervoor gezorgd hadden, maar een aantal leerlingen uit de klas. Wie het precies geweest waren, wist eigenlijk iedereen, behalve de klassenvertegenwoordiger. Als een ware aanvoerder nam hij of zij dan de preek van de docent of mentor in ontvangst. De klassenvertegenwoordiger moest in het vervolg het boek uit de saboterende handen van de rest van de klas zien te houden.

In mijn ogen was de functie van het klassenboek niets anders dan het bezighouden van de klassenvertegenwoordiger – wat zou die anders te doen hebben? Ik zette huiswerk in mijn agenda en onze docenten hielden de aanwezigheid bij in die van hen. Een enkele docent zette nog wel eens het verloop van de les in het klassenboek, maar dat las alleen de klassenvertegenwoordiger. Verder stond er niets in het klassenboek. Ik had prima zonder gekund.

Tijden zijn veranderd: ik kan helemaal niet meer zonder klassenboek. Ik weet niet hoe ik het volhoud zonder klassenboek. Overal om me heen gebeuren dingen die in een klassenboek thuishoren. Zonder klassenboek vervliegt bijna alle belangrijke informatie over de les en over de klas. Uit pure wanhoop maak ik nu tijdens lessen op toetspapier, overgebleven hand-outs en ingenomen boekverslagen de ene na de andere notitie. Het is niet genoeg. Tijdens vergaderingen ben ik vergeten welke leerling er gisteren op de tafel ging dansen en of Anna vorige week maandag naar de ortho was of naar de wc ging en niet meer terugkwam. Ook weet ik niet meer of de docent die onze mentorklas druk vindt de klas vorige week of vorige maand ook al druk vond, laat staan dat ik nog weet wat ik er eigenlijk zelf allemaal van vind. Ik zou een moord doen voor een klassenboek.

Afgelopen donderdag heeft de mentorklas democratisch twee vertegenwoordigers gekozen. Het zijn andere klassenvertegenwoordigers dan die van mijn eigen klassen: ze beloven de klas feesten, snoep en veel lol. Ook zal er soms wat stiller gewerkt moeten worden, maar het moet ook zo gezellig blijven als het nu is. Ik vraag of ze toevallig al eens nagedacht hebben over een klassenboek, waarin docenten, maar ook leerlingen, dingen kunnen opschrijven over de klas, over de lessen en over andere dingen die met school te maken hebben. Ze hadden er nog niet over nagedacht. Eén van de klassenvertegenwoordigers denkt zichtbaar na over mijn suggestie en vraagt dan: ‘We hoeven dan toch niet met zijn tweeën altijd dat boek mee te nemen, hè?’ ‘Nee hoor, antwoord ik’, dankbaar als ik ben dat deze vraag gesteld wordt. ‘Dan zou het geen klassenboek meer zijn.’ 

donderdag 11 september 2014

... zie ik leerlingen veranderen in een klas.

Deze week hebben de eersteklassers introweek. En wij ook. Want ook voor ons is alles ook weer een beetje nieuw. De introweek bestaat uit kennismakingsspellen, een rondleiding door de school, uit het geven van informatie over school en uit een introkamp. Het introkamp vindt plaats in Oosterbeek. Ik heb me laten vertellen dat we dan een heuvel over moeten fietsen. Verder zou de route zich vanzelf wijzen.

Het is mijn tweede jaar als mentor van een eerste klas. Vorig jaar gingen we niet op kamp, maar deden we extra kennismakingsspellen en gaven we nog meer informatie over school. Gelukkig ben ik op mijn middelbare school wel eens op kamp geweest met eersteklassers. Als eersteklasser, dat wel.

Ik heb een hesje aan, net als de leerlingmentoren uit de vijfde klas die meefietsen. Zo kan iedereen ons goed zien en het staat professioneel als we midden op de weg het verkeer tegenhouden. De leerlingen fietsen twee aan twee. Ik ben op de fiets van de teamleider. Met één hand houd ik het stuur vast, met de andere mijn telefoon met daarop de route. Om de paar minuten kijk ik over mijn schouder om te zien of iedereen er nog is. Ik zie steeds alleen de eerste acht á tien leerlingen. Eén keer val ik bijna. Met de leerlingen gaat alles goed.

Op kamp zijn er spellen uitgezet. Er wordt ook gevoetbald. De jongens tegen de meisjes en mij. Ik probeer op de achtergrond te blijven, maar moet een paar keer ingrijpen bij gevaarlijke solo’s van de niet-PSV’ers uit de klas. Als er gevraagd wordt wie er meehelpt met koken, probeer ik me onzichtbaar te maken. Ik wil nog even doorgaan. Het plan slaagt. We eindigen met een potje twee tegen één; de twee leerlingen besluiten uiteindelijk, badend in het zweet, dat het mooi geweest is.

’s Avonds verknip ik de route - ik had hem voor de zekerheid ook geprint - tot Levendstrategokaartjes. Om me heen verzamelen zich steeds meer nieuwsgierige leerlingen. Ze stellen vragen waarover ik nog niet nagedacht heb. Terwijl ik met een bijna lege pen de rangen op de kaartjes kras, zie ik het buiten steeds donkerder worden. Ook al niet aan gedacht. Als we de leerlingen meenemen naar het bos, bekruipt me een angstig gevoel. Wat nou als er één verdwaalt, op zoek naar de vlag die dan misschien allang gevonden is? Wat nou als er één struikelt over een boomstam en iets breekt? In het basiskamp bid ik voor een slecht verstopte vlag. Als het spel afgelopen is, roep ik zo hard dat mijn stem overslaat. De leerlingen verzamelen zich uitgelaten bij de rand van het bos. Ze hadden het erg leuk gevonden. Gelukkig.

Dan is het bedtijd. In afwachting van éénendertig mannen met hamers voeg ik me bij de kaartende collega-mentor en leerlingmentoren. Uit mijn ooghoek zie ik geen mannen met hamers, maar jongens en meisjes in pyjama. Lichten gaan uit en aan. Zo nu en dan hoor ik leerlingen lachen, schreeuwen of zingen. Dan komt een meisje naar ons toe. Ze vraagt of het op de slaapzaal stil kan zijn. Wij geven de boodschap door en tellen de koppen. Twee te weinig. Buiten zien we in de donkerte schimmen bewegen achter de fietsen, op weg naar de andere slaapzaal, waar de jongens uitnodigend dansen in het felle licht. We gebaren dat ze terug moeten. Een half uur later staan ineens alle leerlingen bij de deuren van de slaapzaal. Ik moet denken aan de stormlopen die ik als verlegen leerling op kamp wel eens letterlijk en figuurlijk langs me heen zag gaan. Boos geven we iedereen de opdracht nu toch echt te gaan slapen. We weten niet in hoeverre die boosheid echt is en dat we nog zeker drie uur wakker zullen blijven.

De volgende ochtend is al onze onwetendheid verdwenen. Bij het ontbijt prijzen we de positieve energie en het doorzettingsvermogen van de leerlingen. Het was een gezellige nacht geweest en een gezellig kamp. De kiem voor een mooi jaar is gelegd. 

zondag 31 augustus 2014

... mag ik weer de roltrap op.

In de zomer van 2000 klonk uit de boxen Que si, que no, van Jody Bernal. Het was dé zomerhit van dat jaar en ik wist dat dit jaar zo belangrijk was dat ook de zomerhit ertoe deed. Ik kon er misschien een keer indruk mee te maken op mijn kersverse klasgenoten of desnoods een spaarzame TMF-kijkende docent. Maar zover was het nog niet. Zelden telde ik de dagen van de zomervakantie af. Nu wel. Ik maakte me honderd of meer voorstellingen van de school, de klas, de docenten – meervoud! – en het grote sportveld waarover mijn nieuwe school scheen te beschikken. Ik raakte steeds meer onder de indrukken van mijn groeiende verzameling beelden en besloot op een dag in augustus dat het de hoogste tijd werd om in actie te komen. Samen met mijn moeder zette ik me op de eerste van vier roltrappen, op weg naar de V&D-campus.

Ik kocht een agenda van Mister Bean, die ruim voordat ik er spijt van kon krijgen helemaal vol stond met giechelige berichtjes van populaire klasgenotes en een verdwaalde opmerking van een klasgenoot over hoe slecht PSV wel niet was. Toen ik hem kocht vond ik de agenda geweldig, net als de PSV-etui, het kaftpapier van TMF en de grijze schriften van Oxbow – daar had mijn broer een zwembroek van. Al het andere wat in het mandje lag vond ik stukken minder. Ik mocht niet alleen maar merkspullen van mijn moeder. Dat ze mee was gegaan had daar ongetwijfeld iets mee te maken, al was het ook gewoon gezellig, zo, samen.

Thuis deed mijn moeder voor hoe je boeken kaftte. Ik keek dromerig naar een aantal knap lastige vouwen en zag mezelf in gedachten mijn schooltas uitpakken: ‘Wat hebben we dit uur? Aardrijkskunde? Kijk, dat is dit boek, met dat mooie rode kaftpapier, van TMF. Kijk, hier heb je het logo.’ In mijn gedachten stond op al mijn pakpapier het TMF-logo. vier keer vroeg ik of mijn moeder nog één keer kon voordoen hoe je boeken kaftte; dat het zonde was als ik niet goed voorbereid aan de slag ging. Mijn moeder stemde hier driemaal mee in en doorzag na mijn vierde poging mijn bedoelingen, waarop ik de laatste (10?) boeken zelf kaftte. Dit werd geen succes: de boeken zagen er algauw niet meer uit als boeken en ik verspilde zoveel TMF-papier, dat mijn aardrijkskundeboek uiteindelijk het enige pronkstuk in mijn schooltas zou worden – oké, naast mijn PSV-etui en wat er overbleef van mijn drie Oxbowschriften.

Nu, veertien jaar later, weet ik niet wat de zomerhit is – Salsa Tequilla? Fireball? – net zomin als ik weet hoe mijn moeder en ik aan de keukentafel mijn boeken kaftten. TMF is verdreven naar de afdeling nostalgie en mijn shirts, etuis, schriften en bekers van PSV bevinden zich in een schemergebied tussen bewaren en weggooien. Alles is veranderd. En dat in maar veertien jaar. Alles.

Op de V&D-campus na.

Na een jaar aanrommelen met halfgevulde etuis, collegeblokken waarin op een aantal willekeurig gekozen bladzijden aantekeningen staan van colleges die het maken van aantekeningen waard waren, een multomap zonder ringen – wel handig, hoef je niet te perforeren – en potloden zo klein als vingernagels vond ik het vorige week tijd worden voor een grondige kantoorbenodigdhedenmake-over.

De V&D-campus bevond zich op de vierde verdieping. Vier roltrappen. Ditmaal was ik alleen. Ik vulde mijn mandje met merkloze spullen. Bladerend in de Mister Beanagenda viel mijn blik op een moeder en een meisje, haar dochter, een jaar of twaalf, ongetwijfeld op weg naar de brugklas. De één keek naar stevig kaftpapier, rood van kleur, de ander naar kaftpapier van One Direction. ‘Daar prik je zo doorheen’, hoorde ik de moeder zeggen. Haar dochter liet zich niet zo makkelijk van de wijs brengen. ‘Dan koop ik wel twee rollen, dan kan ik mijn boeken dubbel kaften.’ Ik zag hoe haar moeder met een verontschuldigende blik richting het rode kaftpapier haar schouders ophaalde. Op dat moment wist ik dat ik het veertien jaar geleden veel te vroeg had opgegeven. Gelukkig was er nog tijd. Ik had immers nog een etui nodig, een agenda en – waarom ook niet – een paar rollen kaftpapier. Ik laadde mijn mandje vol met Carsschriften en pakte alvast een nieuw mandje. Het zou een fijne middag gaan worden.