zaterdag 8 november 2014

... heb ik een oplossing gevonden voor de hoge werkdruk.

Een maand lang niets geschreven. Vanaf het moment dat ik een blog ging bijhouden is dat niet voorgekomen. Het is een record waar ik niet trots op ben. Normaal gesproken schrijf ik bijna elke dag wel iets. De helft of meer verdwijnt nog voor ik het teruggelezen heb in de prullenbak, maar toch, schrijven is fijn en schrijven bewijst voor mij of aan mij dat ik de boel nog een beetje op de rit heb. Er zitten nog gaten in mijn planning, uren of soms zelfs dagen zonder bestemming. De laatste weken zat mijn planning muurvast en bovenop de muur stapelden zich stenen op die me dingen geboden als ‘schoonmaken’, ‘dozen uitpakken’, ‘toetsen nakijken’, ‘mondelingen inplannen’ en ‘contact opnemen met de huiseigenaar’. Als ik de andere kant op keek werd achter mijn rug de muur hoger en hoger.

Er moest dus iets gebeuren. Ik moest in actie gekomen. In plaats van lijdzaam toe te zien hoe ik steeds verder achter zou gaan lopen op mijn eigen planning, moest ik deze bij de kladden – hebben planningen die ook? – vatten en de achterstand zo snel mogelijk wegwerken. Het strijdplan diende zich gisteravond, na het eten, aan. Ineens wist ik het: er moest een dag bij. Er moest een achtste dag komen. Achterdag. Voor iedereen met achterstanden.

Vandaag is de eerste achterdag. Mijn plannen voor vandaag zijn:
-een nieuwe agenda kopen, één met acht dagen in de week;
-op internet kijken wanneer het grof vuil wordt opgehaald;
-KPN bellen wanneer internet aangesloten wordt;
-mijn broer bellen om te vragen naar het nummer van KPN;
-de aangeschafte boxen ruilen voor boxen die het doen;
-leuke lessen voorbereiden;
-oké, lessen voorbereiden;
-lampen ophangen;
-mijn vader bellen om te vragen hoe je lampen moet ophangen;
-leerlingen mailen om daarmee de uitgevallen lessen (hopelijk) te compenseren;
-nadenken over de toekomst van het onderwijs – waren mijn laatste lessen zoveel beter dan mijn laatste mails?
-boodschappen doen zonder briefje;
-boodschappen doen met briefje;
-een loempia kopen;
-nog een loempia kopen;
-zouden ze ook bevroren loempia’s verkopen?
-een frituurpan kopen;
-een stukje schrijven.

Voor volgende week achterdag heb ik nog geen plannen. Dat komt vast nog wel. Alles waar ik de komende dagen niet aan toe kom doe ik volgende week achterdag. Misschien komt er ’s avonds nog wat leuks op tv. Of misschien komt er wel iemand langs. Komt u langs, volgende week achterdag? Zou ik gezellig vinden.

maandag 20 oktober 2014

... heb ik wel wat weg van mijn eigen docenten.

De cijfers staan in Magister. Ik heb ze er net ingezet. De leerlingen waren razend benieuwd; gisterenavond laat verschenen er nog mails met de vraag of ik de toets van de mailende leerling toevallig al had nagekeken. Wat (nog) niemand weet is dat ik niet per leerling maar per vraag nakijk. In vijf minuten ga ik van 0 naar 31 nagekeken toetsen. Ik doe dat in de eerste plaats om de nakijktijd te verkorten, maar er is nog een voordeel: ik hoef over bovenstaande vraag nooit na te denken. Ik kan vrijwel altijd naar waarheid antwoorden door te zeggen dat ik nog geen enkele toets heb nagekeken. ‘Maar ik ben een al heel eind, dat wel.’

Toen ik op de middelbare school zat vond ik het terugkrijgen van toetsen het spannendste wat er was. Ik speelde vanaf de tweede klas met steeds meer overtuiging de onverschillige leerling met betere plannen dan leren voor toetsen, maar intussen hoopte ik vurig, ook in de zesde, dat ik goede cijfers terugkreeg. Thuis had ik dan mijn jas nog niet uit of ik had alles al doorgegeven, van hoog naar laag, van hard naar zacht. De wiskundetoetsen liet ik steevast zien, omdat meneer Van Hoek daar persoonlijke boodschappen opzette, zoals ‘Proficiat met je cijfer, Mike! Je mag er trots op zijn’ of ‘Ik ben beter van je gewend, Mike. Volgende keer haal je weer een voldoende, afgesproken?’

Door gewoontes van je eigen docenten over te nemen, neem je ook beelden van die docenten mee, merk ik. Meneer van Hoek, meneer Van Trier, meneer De Koninck, mevrouw Van Haperen, mevrouw Lancee, ze moesten eens weten…

Een gewoonte die ik niet heb overgenomen is de gewoonte van een andere docent om onze cijfers hardop voor te lezen. Nu deden meer docenten dat, maar niemand deed het met een grotere grijns op het gezicht dan deze. Hoe lager het cijfer, hoe groter de grijns. Ik zal nooit vergeten dat ik in spanning op mijn cijfer wachtte en ineens mijn naam genoemd hoorde worden, in één adem met ‘een 3,1’ en een harde, schokkende lach. De docent in kwestie was ervan overtuigd dat het cijfer dat je haalde gelijkstond aan de mate waarin je de toets serieus had genomen. Dat ging voor mij lang niet altijd op. Om me ver van deze suggestie te houden, ben ik nu zelf uiterst voorzichtig met het uitdelen van de gemaakte toetsen en geef ik mondeling commentaar op het cijfer fluisterend of, liever nog, door middel van terloopse blikken of gebaren.

Het cijfer dat me het meest is bijgebleven is een cijfer dat ik voor Gym kreeg: een 7. Ik kreeg de 7 van mezelf. De gymdocent had onze voetbalkwaliteiten nauwkeurig bestudeerd – zo leek het althans – waarna hij ons zelf het vuile cijferwerk liet opknappen. Ik snapte er niets van. Hij was toch de docent? Hij moest ons toch een cijfer geven? Wat wist ik nu van voetbal, behalve dat Jan Vennegoor of Hesselink naar PSV ging en dat hij bij FC Twente in 142 wedstrijden 59 keer gescoord had? En dat je bij tienen nooit een hakje moest proberen, omdat die altijd werden gevangen door de keeper? Ik gaf mezelf maar een 7, net voordat jongens die ik zojuist nog door de benen had gespeeld zichzelf een 9 gaven. 

Het gemiddelde van de klas is een 6,8. Niet slecht. Ik heb de leerlingen laten invullen welk cijfer ze gehaald dachten te hebben. De geschatte cijfers lopen meer uiteen dan de werkelijke. De meeste leerlingen waren in de overtuiging dat ze de toets slechter hadden gemaakt dan ze hadden. Eén van hen schreef onder het geschatte cijfer het volgende: ‘Ik houd het maar op een 5, dan valt het hopelijk mee.’ 

In de volgende (mentor)les gaan we het hebben over zelfvertrouwen en zelfkennis, en misschien over voetbal, als dank voor de wijze les van mijn gymdocent.

zaterdag 11 oktober 2014

... word ik gelukkig niet gebeld.

In elk lokaal hing een telefoon, maar ik herinner me alleen nog de telefoon in het lokaal van meneer Van Trier. Meneer Van Trier was onze mentor in de eerste klas. Hij kwam net als zijn leerlingen uit Hilvarenbeek en fietste soms met ons mee naar school om op de hoogte te blijven van de buitenschoolse ontwikkelingen. Meneer van Trier was een warme man en een echte onderwijzer: hij genoot ervan om ons iets bij te brengen. Zo vertelde hij ons ooit eens dat we altijd, waar we ook naartoe gingen, pen en papier op zak moesten hebben. Dit advies heb ik honderden, duizenden keren opgevolgd, met in mijn hoofd het hoofd van meneer Van Trier. Nu geef ik dit advies door aan mijn eigen mentorleerlingen. Zouden zij ook wel eens mijn hoofd in hun hoofd hebben?

Op school liep meneer Van Trier altijd direct naar zijn lokaal. Wij liepen dan direct achter hem aan het geschiedenislokaal in. We hadden meneer Van Trier meestal het eerste uur. In het lokaal begon dan het wachten op de enkele Tilburgers die in onze klas zaten. Die kwamen meestal net op tijd binnengestormd. Daar kon meneer Van Trier niet goed tegen. Hij vond dat degenen die vlakbij school woonden er als eerste moesten zijn. Ik kon daar de logica wel van inzien, al had dat meer met meneer Van Trier te maken dan met het principe zelf. Om half negen ging de bel, gevolgd door de telefoon. Het was een witte telefoon die aan de muur hing. De telefoon had een snoer, wat meneer Van Trier wel eens vergat. ‘Ha!’ zei hij altijd, gevolgd door een snelle, aandachtige blik door het lokaal en het noemen van de afwezige leerlingen. ‘Was dat het al?’ vroeg hij dan verontwaardigd. ‘Je wil niet eens weten hoe het met ons gaat?’

Ik kan me een eerste uur bij meneer Van Trier herinneren, waarin de telefoon niet één maar twee keer ging. Commotie in de klas. De wenkbrauwen van onze mentor schoten omhoog, waarna hij drie grote stappen zetten en resoluut de hoorn van de haak pakte. ‘Ha! Moet ik nog een keer kijken, of er misschien iemand uit het raam geklommen is? Eens kijken… Nee, iedereen is er nog.’ Aan de andere kant werd een lang verhaal verteld. Af en toe trok meneer Van Trier het gezicht dat wij vaak trokken als hij ons een inhoudelijke vraag stelde. Toen het verhaal verteld was, keek hij ineens mijn kant op. En toen naar twee klasgenoten die voor me zaten. Het ging om het tennistoernooi waar wij aan meededen, dat eerder begon dan school uit was. Hij vroeg aan de klas of hij akkoord moest gaan of niet. Iedereen vond van wel. ‘Vijfentwintig stemmen tegen één’, verzuchtte meneer Van Trier. Aan de andere kant van de telefoon werd hard gelachen.

Het was de eerste van vele lessen waarin de telefoon twee keer (of vaker) zou gaan.

In de lokalen op school hangen geen telefoons. De aanwezigheid heb ik vaak al geregistreerd voordat ik het goed en wel door heb. Alles gebeurt via de Magisterapp. Ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik de telefoons mis. Ze horen bij mijn herinneringen aan mijn eigen school en vooral aan meneer Van Trier. Hij kon als geen ander intern telefoneren. Ik zou hem daarin nooit kunnen overtreffen. Als mentor kom ik hopelijk (ooit) in de buurt.

vrijdag 26 september 2014

... mis ik het klassenboek.

Op mijn middelbare school had elke klas een klassenvertegenwoordiger. Ik kan me niet meer herinneren wie in mijn klas de klassenvertegenwoordiger was. Destijds wist ik dat wel. Iedereen op school wist het. De klassenvertegenwoordigers waren te herkennen aan een blauw klassenboek dat zij onder hun arm droegen. De klassenvertegenwoordigers haalden het aan het begin van de dag op en deden vervolgens hun stinkende best om het aan het einde van de dag weer heelhuids in het klassenboekrek terug te zetten. Sommige leerlingen probeerden dit te verhinderen.

Een keer, toen de klassenvertegenwoordiger niet keek, zetten we strepen door alle vakjes in het klassenboek waarin huiswerk genoteerd was. Een andere keer prezen we de positieve en werklustige instelling van de klas, waarna we in de mentorles als beloning film gingen kijken. Ook hebben we een keer het klassenboek op een dag in de vakantie opengeslagen, waardoor in de eerstvolgende les het huiswerk van Latijn nietig verklaard moest worden. Alle keren was het algauw duidelijk dat niet de docenten hiervoor gezorgd hadden, maar een aantal leerlingen uit de klas. Wie het precies geweest waren, wist eigenlijk iedereen, behalve de klassenvertegenwoordiger. Als een ware aanvoerder nam hij of zij dan de preek van de docent of mentor in ontvangst. De klassenvertegenwoordiger moest in het vervolg het boek uit de saboterende handen van de rest van de klas zien te houden.

In mijn ogen was de functie van het klassenboek niets anders dan het bezighouden van de klassenvertegenwoordiger – wat zou die anders te doen hebben? Ik zette huiswerk in mijn agenda en onze docenten hielden de aanwezigheid bij in die van hen. Een enkele docent zette nog wel eens het verloop van de les in het klassenboek, maar dat las alleen de klassenvertegenwoordiger. Verder stond er niets in het klassenboek. Ik had prima zonder gekund.

Tijden zijn veranderd: ik kan helemaal niet meer zonder klassenboek. Ik weet niet hoe ik het volhoud zonder klassenboek. Overal om me heen gebeuren dingen die in een klassenboek thuishoren. Zonder klassenboek vervliegt bijna alle belangrijke informatie over de les en over de klas. Uit pure wanhoop maak ik nu tijdens lessen op toetspapier, overgebleven hand-outs en ingenomen boekverslagen de ene na de andere notitie. Het is niet genoeg. Tijdens vergaderingen ben ik vergeten welke leerling er gisteren op de tafel ging dansen en of Anna vorige week maandag naar de ortho was of naar de wc ging en niet meer terugkwam. Ook weet ik niet meer of de docent die onze mentorklas druk vindt de klas vorige week of vorige maand ook al druk vond, laat staan dat ik nog weet wat ik er eigenlijk zelf allemaal van vind. Ik zou een moord doen voor een klassenboek.

Afgelopen donderdag heeft de mentorklas democratisch twee vertegenwoordigers gekozen. Het zijn andere klassenvertegenwoordigers dan die van mijn eigen klassen: ze beloven de klas feesten, snoep en veel lol. Ook zal er soms wat stiller gewerkt moeten worden, maar het moet ook zo gezellig blijven als het nu is. Ik vraag of ze toevallig al eens nagedacht hebben over een klassenboek, waarin docenten, maar ook leerlingen, dingen kunnen opschrijven over de klas, over de lessen en over andere dingen die met school te maken hebben. Ze hadden er nog niet over nagedacht. Eén van de klassenvertegenwoordigers denkt zichtbaar na over mijn suggestie en vraagt dan: ‘We hoeven dan toch niet met zijn tweeën altijd dat boek mee te nemen, hè?’ ‘Nee hoor, antwoord ik’, dankbaar als ik ben dat deze vraag gesteld wordt. ‘Dan zou het geen klassenboek meer zijn.’ 

donderdag 11 september 2014

... zie ik leerlingen veranderen in een klas.

Deze week hebben de eersteklassers introweek. En wij ook. Want ook voor ons is alles ook weer een beetje nieuw. De introweek bestaat uit kennismakingsspellen, een rondleiding door de school, uit het geven van informatie over school en uit een introkamp. Het introkamp vindt plaats in Oosterbeek. Ik heb me laten vertellen dat we dan een heuvel over moeten fietsen. Verder zou de route zich vanzelf wijzen.

Het is mijn tweede jaar als mentor van een eerste klas. Vorig jaar gingen we niet op kamp, maar deden we extra kennismakingsspellen en gaven we nog meer informatie over school. Gelukkig ben ik op mijn middelbare school wel eens op kamp geweest met eersteklassers. Als eersteklasser, dat wel.

Ik heb een hesje aan, net als de leerlingmentoren uit de vijfde klas die meefietsen. Zo kan iedereen ons goed zien en het staat professioneel als we midden op de weg het verkeer tegenhouden. De leerlingen fietsen twee aan twee. Ik ben op de fiets van de teamleider. Met één hand houd ik het stuur vast, met de andere mijn telefoon met daarop de route. Om de paar minuten kijk ik over mijn schouder om te zien of iedereen er nog is. Ik zie steeds alleen de eerste acht á tien leerlingen. Eén keer val ik bijna. Met de leerlingen gaat alles goed.

Op kamp zijn er spellen uitgezet. Er wordt ook gevoetbald. De jongens tegen de meisjes en mij. Ik probeer op de achtergrond te blijven, maar moet een paar keer ingrijpen bij gevaarlijke solo’s van de niet-PSV’ers uit de klas. Als er gevraagd wordt wie er meehelpt met koken, probeer ik me onzichtbaar te maken. Ik wil nog even doorgaan. Het plan slaagt. We eindigen met een potje twee tegen één; de twee leerlingen besluiten uiteindelijk, badend in het zweet, dat het mooi geweest is.

’s Avonds verknip ik de route - ik had hem voor de zekerheid ook geprint - tot Levendstrategokaartjes. Om me heen verzamelen zich steeds meer nieuwsgierige leerlingen. Ze stellen vragen waarover ik nog niet nagedacht heb. Terwijl ik met een bijna lege pen de rangen op de kaartjes kras, zie ik het buiten steeds donkerder worden. Ook al niet aan gedacht. Als we de leerlingen meenemen naar het bos, bekruipt me een angstig gevoel. Wat nou als er één verdwaalt, op zoek naar de vlag die dan misschien allang gevonden is? Wat nou als er één struikelt over een boomstam en iets breekt? In het basiskamp bid ik voor een slecht verstopte vlag. Als het spel afgelopen is, roep ik zo hard dat mijn stem overslaat. De leerlingen verzamelen zich uitgelaten bij de rand van het bos. Ze hadden het erg leuk gevonden. Gelukkig.

Dan is het bedtijd. In afwachting van éénendertig mannen met hamers voeg ik me bij de kaartende collega-mentor en leerlingmentoren. Uit mijn ooghoek zie ik geen mannen met hamers, maar jongens en meisjes in pyjama. Lichten gaan uit en aan. Zo nu en dan hoor ik leerlingen lachen, schreeuwen of zingen. Dan komt een meisje naar ons toe. Ze vraagt of het op de slaapzaal stil kan zijn. Wij geven de boodschap door en tellen de koppen. Twee te weinig. Buiten zien we in de donkerte schimmen bewegen achter de fietsen, op weg naar de andere slaapzaal, waar de jongens uitnodigend dansen in het felle licht. We gebaren dat ze terug moeten. Een half uur later staan ineens alle leerlingen bij de deuren van de slaapzaal. Ik moet denken aan de stormlopen die ik als verlegen leerling op kamp wel eens letterlijk en figuurlijk langs me heen zag gaan. Boos geven we iedereen de opdracht nu toch echt te gaan slapen. We weten niet in hoeverre die boosheid echt is en dat we nog zeker drie uur wakker zullen blijven.

De volgende ochtend is al onze onwetendheid verdwenen. Bij het ontbijt prijzen we de positieve energie en het doorzettingsvermogen van de leerlingen. Het was een gezellige nacht geweest en een gezellig kamp. De kiem voor een mooi jaar is gelegd. 

zondag 31 augustus 2014

... mag ik weer de roltrap op.

In de zomer van 2000 klonk uit de boxen Que si, que no, van Jody Bernal. Het was dé zomerhit van dat jaar en ik wist dat dit jaar zo belangrijk was dat ook de zomerhit ertoe deed. Ik kon er misschien een keer indruk mee te maken op mijn kersverse klasgenoten of desnoods een spaarzame TMF-kijkende docent. Maar zover was het nog niet. Zelden telde ik de dagen van de zomervakantie af. Nu wel. Ik maakte me honderd of meer voorstellingen van de school, de klas, de docenten – meervoud! – en het grote sportveld waarover mijn nieuwe school scheen te beschikken. Ik raakte steeds meer onder de indrukken van mijn groeiende verzameling beelden en besloot op een dag in augustus dat het de hoogste tijd werd om in actie te komen. Samen met mijn moeder zette ik me op de eerste van vier roltrappen, op weg naar de V&D-campus.

Ik kocht een agenda van Mister Bean, die ruim voordat ik er spijt van kon krijgen helemaal vol stond met giechelige berichtjes van populaire klasgenotes en een verdwaalde opmerking van een klasgenoot over hoe slecht PSV wel niet was. Toen ik hem kocht vond ik de agenda geweldig, net als de PSV-etui, het kaftpapier van TMF en de grijze schriften van Oxbow – daar had mijn broer een zwembroek van. Al het andere wat in het mandje lag vond ik stukken minder. Ik mocht niet alleen maar merkspullen van mijn moeder. Dat ze mee was gegaan had daar ongetwijfeld iets mee te maken, al was het ook gewoon gezellig, zo, samen.

Thuis deed mijn moeder voor hoe je boeken kaftte. Ik keek dromerig naar een aantal knap lastige vouwen en zag mezelf in gedachten mijn schooltas uitpakken: ‘Wat hebben we dit uur? Aardrijkskunde? Kijk, dat is dit boek, met dat mooie rode kaftpapier, van TMF. Kijk, hier heb je het logo.’ In mijn gedachten stond op al mijn pakpapier het TMF-logo. vier keer vroeg ik of mijn moeder nog één keer kon voordoen hoe je boeken kaftte; dat het zonde was als ik niet goed voorbereid aan de slag ging. Mijn moeder stemde hier driemaal mee in en doorzag na mijn vierde poging mijn bedoelingen, waarop ik de laatste (10?) boeken zelf kaftte. Dit werd geen succes: de boeken zagen er algauw niet meer uit als boeken en ik verspilde zoveel TMF-papier, dat mijn aardrijkskundeboek uiteindelijk het enige pronkstuk in mijn schooltas zou worden – oké, naast mijn PSV-etui en wat er overbleef van mijn drie Oxbowschriften.

Nu, veertien jaar later, weet ik niet wat de zomerhit is – Salsa Tequilla? Fireball? – net zomin als ik weet hoe mijn moeder en ik aan de keukentafel mijn boeken kaftten. TMF is verdreven naar de afdeling nostalgie en mijn shirts, etuis, schriften en bekers van PSV bevinden zich in een schemergebied tussen bewaren en weggooien. Alles is veranderd. En dat in maar veertien jaar. Alles.

Op de V&D-campus na.

Na een jaar aanrommelen met halfgevulde etuis, collegeblokken waarin op een aantal willekeurig gekozen bladzijden aantekeningen staan van colleges die het maken van aantekeningen waard waren, een multomap zonder ringen – wel handig, hoef je niet te perforeren – en potloden zo klein als vingernagels vond ik het vorige week tijd worden voor een grondige kantoorbenodigdhedenmake-over.

De V&D-campus bevond zich op de vierde verdieping. Vier roltrappen. Ditmaal was ik alleen. Ik vulde mijn mandje met merkloze spullen. Bladerend in de Mister Beanagenda viel mijn blik op een moeder en een meisje, haar dochter, een jaar of twaalf, ongetwijfeld op weg naar de brugklas. De één keek naar stevig kaftpapier, rood van kleur, de ander naar kaftpapier van One Direction. ‘Daar prik je zo doorheen’, hoorde ik de moeder zeggen. Haar dochter liet zich niet zo makkelijk van de wijs brengen. ‘Dan koop ik wel twee rollen, dan kan ik mijn boeken dubbel kaften.’ Ik zag hoe haar moeder met een verontschuldigende blik richting het rode kaftpapier haar schouders ophaalde. Op dat moment wist ik dat ik het veertien jaar geleden veel te vroeg had opgegeven. Gelukkig was er nog tijd. Ik had immers nog een etui nodig, een agenda en – waarom ook niet – een paar rollen kaftpapier. Ik laadde mijn mandje vol met Carsschriften en pakte alvast een nieuw mandje. Het zou een fijne middag gaan worden.


dinsdag 22 juli 2014

... wil ik zoveel mogelijk leerlingen tegenkomen.

Ik loop in het centrum van Wageningen. Het is een warme zomerdag en net als veel van mijn collega’s zucht ik zo nu en dan bij de gedachte dat onze vakantie nog steeds niet is begonnen. Slechts een aantal vergaderingen verhindert dat. Vandaag staan er voor mij twee op het verder lege programma: één om half negen en één om kwart over vier. In de tussenliggende uren zucht ik en maak ik afspraken met collega’s die minder tussenuren hebben. Met hen koop ik (saucijzen)broodjes, die ik vervolgens, in het centrum van Wageningen, in mijn eentje opeet, op een bankje. Dit klinkt een stuk zieliger dan het is.

Het is de eerste keer dat ik alleen in Wageningen ben. Wat mij (nu pas) opvalt is het hoge aantal winkels waar je niet voor je plezier – ik niet, althans – maar puur voor praktische doeleinden naar binnen gaat: Blokker, Kruidvat, Action, een kantoorboekhandel, een opticien, twee dierenwinkels luisterend naar de namen Pets Place en Happy Pets. Gelukkig is er ook een ijszaak, een winkel met Oud-Hollands snoep en een souvenirwinkel waar ze vlaggen, bekers en asbakken met Wageningen erop verkopen, denk ik. Mijn keuze valt op de ijszaak, niet in de laatste plaats vanwege een op handen zijnde ruzie tussen een stel in de ijszaak. Inzet is, zo blijkt als ik naar binnen loop, het aantal bolletjes op het ijsje van hun zoon. De jongen, een jaar of vijf, probeert de boel nog wat op te stoken door hard met zijn vuisten op de vitrine te slaan. Ik neem even rustig de tijd om tussen de vuisten door de smaken in me op te nemen.

Cassis en Citroen. Op een hoorntje. Ik heb één bolletje meer dan het kind dat woedend zijn gezicht in de chocolade verstopt. Ik besluit richting de terrassen te lopen; mijn bankje is inmiddels bezet en wie weet wie ik onderweg tegenkom. Ik merk hoezeer ik erop gebrand ben om mensen tegen te komen, leerlingen in het bijzonder. Had ik dan niet veel beter op school kunnen blijven? Nee, het is niet alleen het tegenkomen, het is ook de stad. Het is de leraar in de stad. Omdat de leraar ook de stad in gaat, en ijsjes eet, en naar de Blokker gaat, als hij iets nodig heeft.

Doordat ik de eerste minuten al mijn aandacht op mijn smeltende ijsje moet richten, mis ik de eerste kans op een ontmoeting met een leerling: ik zie hem voorbijlopen en besluit, achteraf gezien geheel terecht, dat het ongepast is om hem terug te roepen. Even verderop dient de volgende gelegenheid zich aan. Een leerling zit met haar moeder op het terras. Ik loop voorbij en kijk quasi achteloos het terras over. Geen contact. Ik vertraag mijn pas. Geen contact. Ik overweeg even om haar naam te roepen, maar bedenk net op tijd dat ik een leraar ben en zij een leerling op een vol terras. Ik haal diep adem en concentreer me op het volgende terras.

Ik loop het centrum uit. Op mijn telefoon zie ik dat het bijna vier uur is. Ik moet opschieten. Snel zet ik muziek aan, mijn koptelefoon op en mijn leerlingantenne uit.

Haar zie ik als eerst. Ze zegt me gedag, volgens mij, want haar lippen bewegen en ze kijkt me verrast aan, zoals je een oud-klasgenoot aankijkt wiens pad je naar eigen inschatting nooit meer zou kruisen. Ik ken de vrouw niet, maar zij mij zo te zien wel, dus ik besluit vriendelijk maar een beetje afstandelijk terug te groeten. Dan krijg ik de jongen in het vizier. Een leerling. Hij groet mij ook, maar niet zoals je een oud-klasgenoot groet, maar eerder een teamgenoot die in de vorige wedstrijd geen bal naar je overspeelde. ‘Heu’, mompelt hij, zichtbaar teleurgesteld dat ik hem en zijn moeder niet had herkend. Terwijl ik verwoede pogingen doe om mijn koptelefoon af te zetten – het snoer heeft op onverklaarbare wijze mijn middel omklemd – probeer ik de leerling duidelijk te maken dat ik hem wel herkende, maar zijn moeder niet. Dat was niet zo gek, toch? Ik had haar immers pas één keer eerder gezien, na de voorstelling van het schoolorkest, waar hij in zit. Ik ben te laat. Als mijn koptelefoon in mijn nek ligt en mijn leerlingantenne weer aan staat, zijn de jongen en zijn moeder al uit het zicht verdwenen.

Dit was de kans. Ik had het verprutst.

‘Kijk! Daar! Aan de overkant! Je nieuwe mentor! Meneer Louwman. Zwaai dan! Zwaaien! Mike! Mike!’ Ik kijk op. Zou het dan toch nog? Aan de overkant zie ik een jongen uit mijn toekomstige mentorklas en zijn zus, die ik vorig jaar in de klas heb gehad. Ik roep iets terug wat op hen ongetwijfeld veel te enthousiast overkomt, maar het kan me niets schelen. Ik zwaai broer en zus uit tot ze de hoek om zijn en ren terug naar school: ik heb niet veel tijd meer en erg veel zin om te rennen.

dinsdag 1 juli 2014

... blik ik terug op mijn ervaringen in vier fijne klassen.

Terwijl Nederland in de ban is van de aanstaande wereldkampioen Nederland en de vakantieplannen niet van de steeds blauwer wordende lucht zijn, blik ik in plaats van vooruit liever even terug. We hebben nog niks, maar ik had wel wat, en wat voor wat!

Ik had bijvoorbeeld een eerste klas. Dit was klas 1hv1; de mentorklas. Het was niet alleen mijn mentorklas, maar ook die van een collega. Met zijn tweeën waren we getuige van de letterlijke en figuurlijke groeispurten van ‘onze’ 27 leerlingen. Onafhankelijk hiervan was en bleef 1hv1 een energieke  klas, een eerlijke klas en boven alles een sociale klas. Vele leuke en minder leuke gebeurtenissen hebben de klas gevormd en de manier waarop de leerlingen met alle veranderingen zijn omgegaan is bewonderenswaardig. Ze toonden zich erg betrokken bij school, de klas en elkaar en verdienen een groot compliment voor hun aandeel in de totstandkoming van klas 1hv1, volgend jaar klas 2hv1.

Een andere klas die ik had - wat een hebzucht - was klas 2g3. Klas 2g3 nam ik eind oktober over van een collega. Ik raakte een fijne, zeer heterogene groep (klas 1hv2) kwijt en kreeg daar een fijne, zeer homogene groep voor terug. De leerlingen uit deze klas waren op elkaar ingespeeld en dachten als één persoon met me mee als het ging om de invulling van lessen. Ze waren bereidwillig en kritisch, een combinatie waarvan ik vaak dankbaar gebruikmaakte. De leerlingen uit klas 2g3 zijn dit jaar overspoeld met spelletjes, experimentele opdrachten, flipping the classroom, keuzeprogramma’s, noem maar op. Als ik de komende jaren in andere klassen het grote grammaticakwartetspel of iets vergelijkbaars organiseer, zal ik altijd aan hen terugdenken.

Dan klas 4v5. Klas 4v5 bestond aan het begin van dit schooljaar uit 34 leerlingen, van wie ik er al een paar kende uit de derde klassen van vorig jaar. Dus begon ik na een uitgebreide voorstelronde vol goede (over)moed aan een namenrondje, met de belofte te trakteren bij vier of meer fouten. Al na de eerste vijf leerlingen had ik het maximum bereikt. De traktatie zette de toon voor het jaar dat volgde. De sfeer in klas 4v5 was altijd goed, soms zo goed dat ik even vergat dat er ook nog wat gedaan of geleerd moest worden. De leerlingen stelden zich open op en hielden rekening met het feit dat het voor mij af en toe nog een beetje zoeken was. Op het einde van het jaar hebben ze met hun positieve beoordeling bijgedragen aan mijn contractverlenging en, nog veel belangrijker, aan mijn zelfvertrouwen.

Datzelfde geldt voor de leerlingen uit klas 5v1. Deze bijna volwassen leerlingen lieten vrijwel direct merken dat ze de nog niet zo heel lang volwassen nieuweling vanzelfsprekend als hun docent beschouwden. Het duurde voor mij iets langer voordat ik hun voorbeeld volgde – ik moest in het begin erg wennen aan de lengte, de lage stem of de herkenbare interesses van sommige leerlingen. Gedurende het hele schooljaar heeft klas 5v1 aan mijn kant gestaan, ook als ik er af en toe naast zat of het even niet wist. Dan zag ik hoe leerlingen het opmerkten en zich vervolgens inhielden, om niet teveel van de wijs te brengen. Dit had als effect dat ik steeds meer (fout) durfde te doen en steeds meer aandacht kon besteden aan hen, in plaats van aan mezelf. Ik heb de leerlingen uit 5v1 hierdoor steeds beter leren kennen. Hopelijk kan ik daar volgend jaar mee doorgaan.

Nu ben ik toch aan het vooruitkijken. Vooruit: Nederland wordt uitgeschakeld in de halve finale, of in de finale, of ze worden wereldkampioen. Ik heb eigenlijk geen idee. En over exact een jaar schrijf ik weer zo'n stukje, over dezelfde klassen, of over andere. Daar ben ik van overtuigd.

dinsdag 24 juni 2014

... moet je tegen een (welverdiend) stootje kunnen.

Na de examens liet ik me nog één keer op school zien. Die keer was op een vrijdag, ergens in juni. Ik wilde die dag per se op school zijn: het was de dag van de examenstunt.

Wat er allemaal precies gebeurde weet ik niet meer. Het enige wat ik nog weet is dat er een imitator van een mij onbekende zanger kwam optreden en dat er een tap was, die dienst deed als bron voor de vele biergevechten die er de hele dag door op en rond het schoolplein werden gehouden. Wat ik verder nog weet is dat er op school niet veel meer mogelijk was, nadat de lichting van mijn broer zich tijdens de stunt had uitgeleefd op het standbeeld waar de school ooit zo trots op was. Ik vond er al met al niet veel aan. En ik had me er nog zo op verheugd.

Nu, acht jaar later, ben ik weer getuige van een examenstunt. Ditmaal is het die van de examenleerlingen van Pantarijn. Ze hebben de stunt veel beter voorbereid dan wij destijds. Bij ons op school bleven leraren en leerlingen thuis omdat ze wisten dat er geen les gegeven zou worden. Nu weet tot kort voor de start in het derde uur vrijwel niemand dat er vandaag gestunt wordt. Als we in de pauze in de personeelskamer opgesloten worden, weten we het pas zeker: vandaag is de examenstunt. En hij is zojuist begonnen.

Aan de personeelskamer grenst een vrij groot balkon, waar we gelukkig nog op mogen. Het is mooi weer en één voor één zoeken we onze toevlucht op het balkon. Over de leuning leunend zien we hoe op het schoolplein leerlingen een poging doen om het wereldrecord stoelendans te verbreken. Sommige leerlingen merken ons op en stellen zich op onder het balkon om vervolgens ons lange tijd onafgebroken aan te kijken. Een enkele leerling vraagt of de les uitvalt. Wij hebben geen idee. Na een half uur worden we op een met stoepkrijt getekend schaakbord gezet. De hoed die ik krijg verraadt dat ik een toren ben. Ik kan niet schaken en heb geen idee wat ik moet doen. Niet veel, blijkt later, want op één oversteek na heb ik niets bijgedragen aan de overwinning van Team Zuid. Mijn rol als docent wordt in korte tijd gereduceerd tot een rol als gehorige in een door leerlingen uitgestippeld programma.

Na het schaakspel en het touwtrekken achter en even later in een emmer water, wordt er karaoke gezongen. Door collega’s. Ze doen het vol overgave. Het is een mooi gezicht. Ik wil het filmen, maar realiseer me dan dat ik mijn telefoon heb moeten afstaan. Ik klap en lach met de leerlingen mee wanneer een collega er even naast zit. Langzaam voel ik mijn invloed en waardigheid weer stijgen, totdat ikzelf aan de beurt ben. Samen met een collega breng ik De Vlieger van André Hazes ten gehore. Hij kent het nummer van haver tot gort, ik ben genoodzaakt om met mijn rug naar het publiek mee te lezen met de zinnen die op het scherm verschijnen. Het enige wat leerlingen en collega’s van mij zien is een zwetende rug en het enige wat ze horen zijn wat onzekere zinnen, gezongen in een soort mengtaal tussen het Brabants en Amsterdams.

Paintballen. De gifbeker gaat helemaal leeg. Ik verschuil me een half uur lang, onder toeziend oog van een stuk of zeventig joelende leerlingen, achter het achterste muurtje op het schoolplein. Ik word niet één keer geraakt, maar mijn productie is ook niet zo best: één teamgenoot en een toeschouwer is de bedenkelijke buit van de eeuwig durende sessie. Pas in de lerarenkamer durf ik mijn helm af te zetten.

Als ik me omgekleed heb, mag ik naar huis. In de auto stuur ik mijn ouders en broer, bij wie ik heb afgesproken, een berichtje. Ik ben iets later; ik moest nablijven. Mijn moeder vraagt waarom. ‘Omdat ik het verdiend heb’, antwoord ik. ‘En omdat zij het ook verdiend hebben. Wat gaan we eten?’

maandag 9 juni 2014

... is elke kennismaking spannend.

Op de derde verdieping, daar zitten ze, in lokaal 309. Ik ren erheen; onderweg sla ik een aantal vertrekkende toekomstige brugklassers van me af. Hijgend struikel ik het warme lokaal in. Zijn ze er nog? Ik kijk op. Ze zijn er nog. Ik kon er niet vanaf het begin bij zijn vanwege een les met presentaties. Ze hebben op me gewacht. Mijn collega-mentor lacht. De leerlingen kijken me aan. Ze kijken naar hun toekomstige mentor zoals baby’s gebiologeerd naar elke willekeurige voorbijganger kijken. Hun blikken vallen me van alle kanten aan. Ik besluit snel iets te zeggen, eerder dan ik gepland had, om het ijs te breken. Terwijl ik langs de leerlingen naar het schoolbord loop, horen ze me mijn eerste woordjes zeggen:  ‘Poeh, jongens, ik zweet me te pletter.’

Nadat ik me voorgesteld heb, wordt nog een laatste deel van het programma afgewerkt. Kloppen alle adressen? Is iedereen op de foto geweest? Hadden we al verteld dat er aan het einde van elke les een bel gaat? Is het duidelijk wat It’s Learning is en wat je ermee kan? Nee? Dat is niet erg. Het is ook even omschakelen. We gaan jullie daarbij helpen. We gebruiken Magister voor de cijfers en in It’s Learning staat de planning van het huiswerk en de toetsen. Ook vind je er leermateriaal van allerlei vakken, dat is eigenlijk alles wat je nu moet weten. En we gaan werken met een digitaal portfolio, maar daar gaan we jullie na de vakantie nog veel meer over vertellen, oké? Zijn er nog andere vragen?

Een jongen steekt direct, onbevangen, zijn vinger op. ‘Hoe oud zijn jullie?’ Hee, daar heb je ‘m. Deze vraag is in de opleiding het middelpunt geweest van diverse discussies over hoeveel afstand wij als docenten (moeten) houden. Ik doe niet aan afstand, in ieder geval vandaag niet. ‘Hoe oud denken jullie dat ik ben?’ Uit de hoek van de klas klinkt, voorzichtig, de eerste schatting: ’Zevenendertig.’ Zevenendertig – het zal misschien het zweten zijn geweest. ‘Jonger.’ ‘Zeventien!’ Of het was toch iets anders. ‘Ouder.’ Volgende schattingen komen dichter in de buurt. De jongen die de vraag stelde weet onze beide leeftijden in één keer goed te raden. Hij moet lachen om het idee dat mijn collega mijn vader had kunnen zijn.

Dan stellen de leerlingen zich aan mij voor. Ze hebben allemaal een andere naam, op vier na. Het zijn allemaal meisjes, op elf na. Ze komen allemaal uit Wageningen, op twee na. De achternamen zeggen me allemaal niks, op zeven na.  Geen enkel gezicht komt me bekend voor, op dat van een broertje en dat van een zusje van een leerling na. Ik geef mezelf toestemming om er één keer naar te refereren. De leerlingen lijken het nu nog leuk te vinden, een grote broer of zus op de middelbare school. Ik ken direct alle namen, op zevenentwintig na. Niemand heeft zin in volgend schooljaar, op ons allemaal na.