zondag 8 februari 2015

... kijk ik met weemoed terug.

Binnenkort worden bij ons op school de pws’en ingeleverd. Pws. De eerste keer dat ik het woord hoorde dacht ik dat het iets app-taalachtigs was, één van de eerste bewijzen dat ik oud of in ieder geval ouder word. Niets bleek minder waar. Pws stond voor profielwerkstuk en dat kende ik nog goed: ik zat in de zesde toen het voor het eerst op het programma stond. Profielwerkstukken moesten (op mijn school) gemaakt worden door twee examenleerlingen. Zij deden samen onderzoek naar een verschijnsel dat ondergebracht kon worden bij twee schoolvakken. Wat er precies onderzocht ging worden, dat mochten we zelf bepalen. De vriend met wie ik het werkstuk maakte zag ik op school alleen tijdens pauzes en drama. Een combinatie daartussen was uitgesloten, maar met drama waren we in ieder geval al op de helft.

In de derde klas hadden we Nederlands van een leuke docent: meneer Otten. We hadden meneer Otten maar één jaar, omdat hij zich dat jaar inschreef voor Camaretten en tijdens de prijsuitreiking een nieuwe carrière van start zag gaan. Wij bleven met lege handen achter, totdat twee van ons, drie jaar later, gingen nadenken over een onderwerp voor ons profielwerkstuk en de naam Jochen Otten boven kwam drijven. Hij had inmiddels een eigen programma en trad daarmee op in heel Nederland. Ik werkte bij de schouwburg en wist dat er ook daadwerkelijk mensen naar de voorstelling van meneer Otten kwamen, mensen die hem nog nooit hadden gezien. Ik was er ook een keer geweest en ik was toen erg trots op het feit dat de man om wie iedereen hard moest lachen een jaar lang mijn docent Nederlands was geweest. Jochen Otten werd ons onderwerp. De koppeling met drama lag voor de hand, evenals die met Nederlands, het vak dat meneer Otten gedurende een jaar aan ons had gegeven. Maar wat moesten we in hemelsnaam gaan onderzoeken?

We besloten dat een beetje in het midden te laten. Onze begeleider, die net zo weinig ervaring met profielwerkstukken had als wij, stemde ermee in dat wij een bezoek gingen brengen aan Jochen Otten en dat we op basis van dat bezoek onze hoofd- en deelvragen zouden opstellen. Zo gezegd, zo gedaan. Met de spanning van een zelfbedacht schoolreisje in de benen togen we naar Amsterdam, waar meneer Otten woonde, zoals het een echte artiest betaamt. Hij deed de deur voor ons open voordat wij die gevonden hadden. Hij woonde op de tweede verdieping. Hij was net zo aardig als drie jaar geleden of misschien nog wel iets aardiger; we mochten hem Jochen noemen. Hij vroeg ons of we koffie wilden. Wij op onze beurt lieten geen kans onbenut om als doorgewinterde onderzoekers over te komen, dus we namen ieder twee koppen zwarte koffie. Terwijl we naar zijn imposante boekenkast keken, vroeg Jochen ons ineens wat we eigenlijk kwamen doen, en wat precies een profielwerkstuk was.

Dankzij Jochen Otten hadden we aan het einde van de dag een hoofdvraag, vier deelvragen, tien cabaret-DVD’s en twintig geschikte secundaire bronnen. We gingen onderzoek doen naar het taalgebruik van cabaretiers en gingen daarbij met name letten op stijlfiguren waar we allebei werkelijk nog nooit van gehoord hadden. Volgens Jochen zouden we ze regelmatig aantreffen, als we alle DVD’s maar in zijn geheel zouden bekijken, een vooruitzicht waar we beiden prima mee konden leven. In de trein op weg naar huis keken we genoegzaam naar de twee door Jochen Otten volgeschreven A4-tjes. Het handschrift van onze oud-docent zou door onze begeleider, die relatief nieuw was op school, nooit herkend worden, en dus lieten we tijdens de volgende bespreking met ongepaste trots de blaadjes zien. Onze begeleider vond het een goed doordacht plan en we mochten aan de slag. ‘Weten jullie zeker dat jullie voldoende materiaal hebben?’ vroeg ze ons nog, terwijl we al met één been in de gang stonden. ‘Ja, dat moet lukken’, zeiden we, terwijl we dachten aan de enorme voorraad van Jochen en zijn aanbod om zo vaak als we wilden nieuwe DVD’s te komen halen. Dezelfde week nog hadden we ons profielwerkstuk af.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten