'My name is Alexandra', zei Alexandra. Ze sprak zacht en voorzichtig, alsof ze eigenlijk een andere naam had. 'I am Mike', zei ik overdreven gearticuleerd. Om me heen was het stil. Iedereen keek naar elkaar en naar de ouders die klaarstonden om hun kind en diens gast naar huis te brengen. De leerlingen uit Polen hadden net een lange busreis achter de rug en leken nog geen trek te hebben in de laatste kilometers. De reis was voorlopig geeindigd in Tilburg, een onbekende stad in een onbekend land. In het centrum van die stad stond een oud gebouw waar wij elke dag naartoe fietsten en waar wij elke dag onze lessen volgden. De Polen keken hun ogen uit. Ze hadden nog nooit zoveel fietsen bij elkaar gezien. Zij gingen met de bus naar school; één van hen kon fietsen. Hun schoolgebouw was een keer of drie groter, het aantal leerlingen was ongeveer gelijk. Op hun school was er geen catering. Op hun school waren er geen sportvelden. Op hun school waren er geen kluisjes.
In de loop van de week wilden we een beetje kunnen roddelen over onze gasten. We wisten dat we dat niet in hun bijzijn konden doen, dat dat onbeleefd was, maar wij hadden allemaal zoveel gezien, gehoord, meegemaakt, dat we ons niet konden inhouden. Zo was er een Poolse gast van de bagagedrager gevallen, had iemand anders zijn Pool gekke dingen zien eten en was er een Pool die onder de les in slaap was gevallen. Dat waren wetenswaardigheden waar iedereen van ons van op de hoogte moest zijn, zo vonden wij. We vervingen derhalve het woord Pool voor het woord fiets en brachten te pas en te onpas verslag uit van de strapatsen van onze buitenlandse gasten. Alexandra, die we na een dag of wat Ola mochten noemen, kwam ook aan de beurt. Op een avond leek ze behoorlijk dronken te zijn. Ze zwalkte een beetje en sprak wat luider dan ze tot dan toe deed. Een vriend van mij maakte mij erop attent. 'Je fiets is dronken, man, kijk.' Ik lachte en keek, recht in Ola's ogen. Die logen er niet om. Ze had de boodschap begrepen.
Met knikkende knieen stapte ik uit de bus. Ik zocht naar de ogen van Ola. Zou ze nog boos zijn? Sinds de genante gebeurtenis in Tilburg had ze niks meer tegen me gezegd, en ik niet tegen haar. Ze nam me vast vanalles kwalijk; gelijk had ze. Ik had mijn excuses moeten aanbieden, op zijn minst voor mijn schaapachtig gelach maar eigenlijk voor alle keren dat ik zelf het woord fiets gebruikt had. Nu ging dat niet meer, nu waren we in een andere omgeving, in haar omgeving, de afstand naar de gebeurtenis was te groot geworden. Ik moest het nu maar over me heen laten komen. Ola stond vooraan in de menigte wachtende leerlingen en docenten. Ze lachte. Ik realiseerde me dat ik haar voor het eerst zag lachen. Ze zwaaide vrolijk. Achter haar stond een man die niet op haar leek maar wel overduidelijk haar vader was. Ook hij zwaaide. Ik snapte er niets van. Ergens was ik opgelucht, maar tegelijkertijd vreesde ik een afstraffing, een week vol zorgvuldig voorbereide wraakacties.
De week vloog voorbij. Ik genoot van alle momenten in Polen. Ondanks de totaal andere cultuur heb ik me zelden ergens zó welkom gevoeld, ben ik niet vaak met meer warmte benaderd dan in Czechowice, bij Ola en haar ouders. Ze hadden het bepaald niet breed, konden zich weinig veroorloven, maar ze probeerden er steeds weer voor te zorgen dat ik me op mijn gemak voelde. Dat dat niet altijd lukte, had te maken met het contrast tussen Ola's gastvrijheid en mijn gebrek eraan, dat in mijn hoofd almaar groter werd. Ik schaamde me, met terugwerkende kracht, steeds meer voor mijn egocentrische houding in Nederland. Toen ik aan het einde van de geweldige week afscheid nam, bood ik alsnog mijn excuses aan voor die ene avond. Ola zei dat ze het allang weer vergeten was, dankzij de leuke week in Polen. Hopelijk was dit inderdaad zo. Toch ging ik met een dubbel gevoel naar huis. Ik wenste dat ik die eerste week nog eens over mocht doen.
Morgen komen er 23 leerlingen en drie docenten uit Augsburg naar Nederland. Mijn wens gaat in vervulling.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten