zaterdag 11 oktober 2014

... word ik gelukkig niet gebeld.

In elk lokaal hing een telefoon, maar ik herinner me alleen nog de telefoon in het lokaal van meneer Van Trier. Meneer Van Trier was onze mentor in de eerste klas. Hij kwam net als zijn leerlingen uit Hilvarenbeek en fietste soms met ons mee naar school om op de hoogte te blijven van de buitenschoolse ontwikkelingen. Meneer van Trier was een warme man en een echte onderwijzer: hij genoot ervan om ons iets bij te brengen. Zo vertelde hij ons ooit eens dat we altijd, waar we ook naartoe gingen, pen en papier op zak moesten hebben. Dit advies heb ik honderden, duizenden keren opgevolgd, met in mijn hoofd het hoofd van meneer Van Trier. Nu geef ik dit advies door aan mijn eigen mentorleerlingen. Zouden zij ook wel eens mijn hoofd in hun hoofd hebben?

Op school liep meneer Van Trier altijd direct naar zijn lokaal. Wij liepen dan direct achter hem aan het geschiedenislokaal in. We hadden meneer Van Trier meestal het eerste uur. In het lokaal begon dan het wachten op de enkele Tilburgers die in onze klas zaten. Die kwamen meestal net op tijd binnengestormd. Daar kon meneer Van Trier niet goed tegen. Hij vond dat degenen die vlakbij school woonden er als eerste moesten zijn. Ik kon daar de logica wel van inzien, al had dat meer met meneer Van Trier te maken dan met het principe zelf. Om half negen ging de bel, gevolgd door de telefoon. Het was een witte telefoon die aan de muur hing. De telefoon had een snoer, wat meneer Van Trier wel eens vergat. ‘Ha!’ zei hij altijd, gevolgd door een snelle, aandachtige blik door het lokaal en het noemen van de afwezige leerlingen. ‘Was dat het al?’ vroeg hij dan verontwaardigd. ‘Je wil niet eens weten hoe het met ons gaat?’

Ik kan me een eerste uur bij meneer Van Trier herinneren, waarin de telefoon niet één maar twee keer ging. Commotie in de klas. De wenkbrauwen van onze mentor schoten omhoog, waarna hij drie grote stappen zetten en resoluut de hoorn van de haak pakte. ‘Ha! Moet ik nog een keer kijken, of er misschien iemand uit het raam geklommen is? Eens kijken… Nee, iedereen is er nog.’ Aan de andere kant werd een lang verhaal verteld. Af en toe trok meneer Van Trier het gezicht dat wij vaak trokken als hij ons een inhoudelijke vraag stelde. Toen het verhaal verteld was, keek hij ineens mijn kant op. En toen naar twee klasgenoten die voor me zaten. Het ging om het tennistoernooi waar wij aan meededen, dat eerder begon dan school uit was. Hij vroeg aan de klas of hij akkoord moest gaan of niet. Iedereen vond van wel. ‘Vijfentwintig stemmen tegen één’, verzuchtte meneer Van Trier. Aan de andere kant van de telefoon werd hard gelachen.

Het was de eerste van vele lessen waarin de telefoon twee keer (of vaker) zou gaan.

In de lokalen op school hangen geen telefoons. De aanwezigheid heb ik vaak al geregistreerd voordat ik het goed en wel door heb. Alles gebeurt via de Magisterapp. Ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik de telefoons mis. Ze horen bij mijn herinneringen aan mijn eigen school en vooral aan meneer Van Trier. Hij kon als geen ander intern telefoneren. Ik zou hem daarin nooit kunnen overtreffen. Als mentor kom ik hopelijk (ooit) in de buurt.

1 opmerking: