zondag 28 juni 2015

... feliciteer ik alle examenleerlingen en, met terugwerkende kracht, mezelf.

In de warme meiweken van 2006 deed ik eindexamen. In tegenstelling tot klasgenoten was ik niet nerveus. Omdat ik nagenoeg altijd nerveus was, vertrouwde ik het niet. Waarom was ik niet gespannen? Waarom wilde ik niet investeren in belangrijke eindexamens? Waarom dacht ik het met minimale inzet af te kunnen? Waar kwam die arrogantie plotseling vandaan? Ik wilde helemaal niet zo zijn. Bovendien bood mijn cijferlijst ook geen ruimte om zo te zijn. Ik snapte er niets van. Na het laatste examen hield ik twee weken mijn adem in, totdat ik op school hoorde dat ik geslaagd was. Om me heen sprongen leerlingen in de lucht. Ik deed niets. Ik keek met een beschaamd gezicht naar de rector: moest ik opbiechten wat ik gedaan, of beter, niet gedaan had? Had ik wel recht op mijn diploma?

Zij weten al een tijdje dat ze geslaagd zijn. Deze leerlingen zijn gebeld door hun mentor, dezelfde mentor die hen nu toespreekt. Vanuit mijn positie – de lange docententafel aan de rand van de docentenkamer – heb ik uitzicht op alle stralende ouders, op fotograferende broers en zussen en op de ongemakkelijke examenleerlingen. Ze hebben hun diploma in het vizier, maar voordat ze het mee mogen nemen, luisteren ze naar een verhaal over hun schoolcarrière, hun talenten, hun onhebbelijkheden en de onhebbelijkheden van hun mentor. En dat ze er uiteindelijk een mooi jaar van hebben gemaakt, samen, en dat er voor de leerling nog zoveel in het verschiet ligt. Het zal allemaal wel. Het publiek lacht, de mentor zweet en de examenleerling kijkt, naar het diploma – mag ik al? Voor hen mag het een onsje minder, maar het publiek smult van de anekdotes. En, eerlijk is eerlijk, ze horen erbij. Het behalen van je diploma is een prestatie om bij stil te staan, om te beginnen letterlijk.

Mijn shirt was felrood en mijn rafelige blouse zo groen als gras. Misschien kwam het door mijn matige eindexamenweek, maar ik vond deze combinatie uitermate geschikt voor de diploma-uitreiking. Dat was het niet, zag ik op school, toen mijn vrienden in smoking op me af stormden. Het was alsof ze vandaag opnieuw gehoord hadden dat ze geslaagd waren. Ze lachten en duwden me, misschien omdat ze zagen dat ik (nog) niet zo in de stemming was. Gelukkig zeiden ze niets over mijn outfit. Ze namen me mee naar de stoelen die voor ons bedoeld waren. ‘Gereserveerd’, stond erop. Ik wilde geen gereserveerde stoel, ik wilde een stoel ergens achterin de zaal, een stoel naast mijn ouders en broer, omdat zij hier speciaal voor mij waren. Dat idee vond ik al ingewikkeld genoeg. Mijn gereserveerde stoel was even ongewenst als het nieuws dat één van onze docenten onze mentor verving, vanavond.

Omdat de leerlingen uit mijn examenklas in verschillende stamgroepen zitten, loop ik van de ene naar de andere uitreiking. Ik kom langs mentoren met cadeautjes, mentoren met grappige en soms pijnlijke herinneringen, mentoren met treffende observaties. Ze hebben er veel werk van gemaakt. Een enkele keer neemt een leerling het woord, of iemand uit het publiek. De sfeer is uitgelaten en broeierig. Ik voel de hitte in de lokalen, het ongeduld van de leerlingen en hun voortdurende blijdschap. Af en toe meen ik te zien dat een leerling nog één keer de school in zich opneemt. Dan is het tijd voor iets te drinken, en voor de laatste felicitaties. Familieleden stellen zich voor aan andere familieleden terwijl de examenleerlingen voor de twintigste keer hun studie- of niet-studieplannen uit de doeken doen. Ze horen dat ze het vooral rustig aan moeten doen en nemen vervolgens dankbaar en een beetje opgelucht de felicitaties in ontvangst. Sommige docenten geven drie zoenen en bevestigen daarmee dat het er voor de leerling op school voorgoed op zit.

Op mijn handtekening had ik beter geoefend dan op het merendeel van de examens, maar toch had ik grote moeite om in één beweging het onder mijn neus geschoven document te tekenen. ‘Toe maar’, zei de invalmentor, alsof ik op een hoge duikplank stond. ‘Teken maar.’ Ze lachte en keek tegelijkertijd afwisselend dwingend naar mij en bezorgd op de klok. Ik treuzelde, terwijl ik niets liever wilde dan dit achter de rug hebben. Misschien zou ik er ooit nog van genieten, als ik de examens één voor één uit mijn herinneringen gewist had. Nu moest het vooral zo snel mogelijk voorbij zijn. In een ooghoek zag ik mijn moeder achter een fototoestel. Ook dat nog. Toen ik eindelijk getekend had, keek de invalmentor de zaal in. Met overslaande stem vroeg ze of de volgende leerling zijn diploma kwam ophalen. Voor anekdotes was geen tijd.

Ik ben inmiddels trots op de foto en op mijn diploma, ook al kan ik me sommige eindexamens nog goed herinneren. Dat maakt niet uit. Het diploma staat voor veel meer dan voor de eindexamens. Als ik die wetenschap – want ik wist het denk ik wel – negen jaar geleden had toegelaten, was ik boos geweest op school, vanwege de aanfluiting die de diploma-uitreiking was. Alsof niet alleen ik, maar ook school wilde doen alsof het slagen niets voorstelde. Een invalmentor, wat een grap. Dat het een knappe prestatie is en voor sommigen veel meer dan dat, dat hebben de mentoren bij ons op school aangetoond en de examenleerlingen bewezen. Gefeliciteerd, geslaagden! En gefeliciteerd, niet geslaagden, met alles wat het eindexamen niet in cijfers heeft kunnen vangen.


woensdag 24 juni 2015

... tel ik even niet mee.

Om half zes loop ik naar buiten en in plaats van naar Utrecht ga ik naar Wageningen, naar het centrum, om wat te eten. Ik heb weinig tijd en veel honger, dus het wordt een grote friet met heel veel erbij. Snackbar Het Passantje is een plek waar je als anonieme passant rustig een gezinszak friet kan bestellen, denk ik, terwijl ik gretig de deur open. Het is niet druk in Het Passantje. Ik kijk naar de menukaart. Achter me zitten een paar mensen met een krantje en een frietje, in een gedeelte dat ik pas ver na het bestellen ontdek. Tegenover me, achter de balie, staat een leerling. Hij groet verbaasd en vrolijk en ik doe hetzelfde. We kletsen wat over de toetsweek en de vakantie. In een andere omgeving was het een onschuldig, gezellig moment geweest, maar door de frietlucht ben ik me constant bewust van de indruk die ik hier achterlaat: ik ben een docent, iemand met een huis(je) en een inkomen, en ik ga zo in heel weinig tijd heel veel friet eten, in snackbar Het Passantje, in mijn eentje, zonder krant.

Als ik aan de situatie gewend ben besef ik dat ik niet kan bestellen wat ik van plan was. Ik kan het niet nog erger maken dan het al is. Voor je het weet ga je door het leven als de docent die aan één dienblad niet genoeg had. Ik bestel een grote friet en een hamburger. In feite heb ik aan een half dienblad genoeg. De honger is plotseling verdwenen, zoals dat alleen kan als je friet eet, of pannenkoeken. Ik overtuig de leerling ervan dat het lekker was – wat het was – en vraag me of het half leeggegeten bord mijn imago goed doet of juist niet. Met een leeg flesje Fanta onder mijn arm loop ik Het Passantje uit. In de deuropening zwaai ik nog even naar de leerling, omdat hij er ook niks aan kan doen, en omdat het eigenlijk hartstikke gezellig was, als ik me niet zo had aangesteld over imago’s en dat soort dingen.

Buiten kijk ik naar mijn telefoon. Café Loburg moet ik kunnen vinden, maar voor de zekerheid heb ik toch maar Google Maps aangezet. De kaart laat een rechte weg zien en als ik die rechte weg in kijk, zie ik een paar groepen leerlingen lopen. Ze zijn allemaal op weg naar café Loburg. Marten heeft veel mensen uitgenodigd, zo blijkt, want het is druk binnen. Ik voeg me dankbaar bij een leerling die zijn hand opsteekt – naar mij? Andere leerlingen zoeken elkaar en Marten op. Ze zien eruit alsof ze elkaar al jaren kennen, wat zo is en wat ik soms even vergeet. Het is een leuke groep. In de steeds voller wordende ruimte is inmiddels nog geen docent te bekennen. Ik twijfel of ik een rondje moet gaan lopen of niet.

Marten speelt piano, zingt en drumt, zo heb ik me laten vertellen. Vanavond laat hij het drummen over aan een vriend. Een andere vriend speelt basgitaar en weer een andere gitaar. Als chemie niet zo’n besmette term was geweest, dan is er sprake van chemie tussen de muzikanten. Ze voelen elkaar aan en vinden het leuk, echt leuk, om daar te zijn, met zijn vieren. Om dat bereikt te hebben, met zijn vieren. En dat is geen toeval geweest. Met elk nummer dat ze spelen stijgt mijn bewondering. Ik vind het heel erg goed, voor zover ik er verstand van heb. En anders vind ik het heel erg mooi, en dat is misschien nog wel meer waard.

Aan het einde van de avond signeert Marten cd’s. Hij zet er bij iedereen iets persoonlijks op. Complimenten neemt hij bescheiden en dankbaar in ontvangst. Af en toe kijkt hij naar zijn vader of naar de rij, die lang is en onoverzichtelijk. Ik ben nu een docent in een rij, wachtend op een handtekening. Het maakt me niks meer uit. Ik denk aan hoe onbelangrijk redekundig ontleden is, voor Marten en voor zoveel andere leerlingen, die zoiets kunnen, of iets heel anders. Naast me in de rij staat zijn docent wiskunde. Hoe moet die zich wel niet voelen? Dan ben ik aan de beurt. Marten schrijft ook voor mij iets persoonlijks op de cd. Ik voel me vereerd. ‘Voor u, meneer’, zegt hij, en even zijn de verhoudingen weer zoals ze waren. Dan pak ik mijn portemonnee en geef hem het welverdiende geld voor de cd. Marten is vandaag geen leerling, maar een artiest, en ik ben vandaag gedegradeerd tot een eenzame, friet etende, in de rij wachtende, betalende fan. Als ik morgen op school weer kan promoveren, dan was dit absoluut voor herhaling vatbaar.

zondag 14 juni 2015

... ben ik onder de indruk.

Het is kwart voor tien en pauze als de les begint. Iedereen is er. Ik sta als een oververhitte vogelverschrikker voor in het lokaal. Met gespreide armen probeer ik kabels aan te sluiten op verschillende type laptops waarvan er niet één het filmpje van de eerste presentator wil openen. Ik zoek mopperend naar een oplossing die er niet is. Leerlingen wachten begripvol of doen een geslaagde poging zo over te komen. Ik ben hen dankbaar. De eerste presentator staat naast me. Aan de voorbereiding zal het niet liggen, gezien de stapels papieren, boeken en voorwerpen die hij op de tafel voor in de klas heeft uitgespreid. De spanning in zijn gezicht wordt zichtbaar als de eerste zweetdruppels van mijn gezicht lopen. ‘Ik kan anders ook wel als laatste, meneer’, oppert hij ten slotte, als hij ziet dat ik wanhopig alle laptops sluit. Ik vind dat een heel goed idee.

Ik geef hem een laptop mee en wens hem succes. Hij loopt naar zijn plek, zet het geluid van de laptop uit – iets waar ik zelf nooit aan gedacht zou hebben – en begint met samengeknepen ogen te sleutelen aan zijn Powerpoint. Intussen is er een andere leerling plotseling als eerste aan de beurt. Geen probleem, zegt ze. Ik start voor haar één van de laptops op, zet de beamer op freeze zodat ze nog even kan kijken of alles klopt. Daarna wens ik ‘r succes. Ze lacht en kijkt met opgetrokken wenkbrauwen naar mij. Ik ben vergeten om beoordelaars aan te wijzen – stom. Ik wijs drie leerlingen aan en wens ‘r nogmaals succes. Ze lacht weer, op dezelfde manier als net. Ze lijkt het niet erg te vinden dat ik haar opnieuw laat wachten, iets waar ik me niets bij kan voorstellen. Ik druk schuldbewust op de freeze-knop en wijs daarbij overdreven lang naar het kastje aan het plafond, in een kansloze poging mijn gekluns ongedaan te maken. Daarna wens ik ‘r veel succes, dat heeft ze wel verdiend. Ze haalt diep adem en dan is ze ineens begonnen.

De presentaties gaan vandaag over het Vlaams, over communiceren op (lange) afstand, het Nederlands als tweede taal en over jeugdliteratuur. Leerlingen hebben zich verdiept in hun onderwerp en dat is te merken: ik leer nieuwe boeken, begrippen en subtalen kennen en, wat nog leuker is, ik kom veel te weten over de verbinding tussen de leerlingen en (de Nederlandse) taal. Een jongen die een beetje slist vertelde vorige week over de biologische oorzaken van slissen, een jongen die ooit stotterde de week ervoor over de verschillende vormen van stotteren en een meisje dat toneelspeelt over de achtergrond van theatertaal. De presentaties vormen een ultiem bewijs voor de relevantie van het vak Nederlands, door het belang van presenteren zelf en door de veelheid aan persoonlijke, uitgediepte onderwerpen die met het vakgebied verband houden. Het is de leukste periode uit het 5-vwo-jaar.

De laatste presentatie is afgelopen. We houden tien minuten over. Ik vraag iedereen om ingevulde beoordelingsformulieren op de hoek van de tafel te leggen. Daarna is de les afgelopen, wat mij betreft. Ik draai me om en haal alle snoeren uit mijn laptop. Als ik over mijn schouder kijk, zie ik dat niemand opstaat. Wel gaan er een paar vingers de lucht in. Er zijn nog vragen, aan de presentatoren en aan mij. Als die beantwoord zijn lopen er drie leerlingen voorzichtig naar me toe. De rest blijft geduldig zitten, in afwachting van de bel. De eerste van de drie leerlingen vraagt of een wetenschappelijke bron in het Engels ook bruikbaar is. Met een woordenboek erbij kwam ze een heel eind, zegt ze. Ik kijk haar vol bewondering aan en knik zo enthousiast ik kan van ja. De volgende leerling vraagt of hij ook meerdere boeken van W.F. Hermans mag lezen voor zijn lijst. Ik blijf enthousiast doorknikken en kijk intussen vol verwachting naar de laatste leerling uit de rij. Hij heeft geen vraag maar een opmerking, een vernietigende opmerking. Ik stop direct met knikken. Hij heeft een spelfout ontdekt. In mijn commentaar. Als hij me de fout wil laten zien, gaat de bel. Ik spring op van mijn stoel. Nu is de les echt afgelopen.