Want er is drank en drugs. Ja, drank en drugs. De meeste
leerlingen brullen uit volle borst mee, in hun ene hand een bekertje sinas en
in de andere hand de mobiele telefoon om de spreekkoren vast te leggen. Je
mag toch hopen dat het filmpje niet bedoeld is voor straks, voor de
samenvatting in de auto, maar voor een moment waarop ze met hun bitch willen
chillen. In de les, bijvoorbeeld, want school(=)feest en huis(=)werk. De
eersteklassers zijn bijna een week op school maar nog onwetend over wat hen
daadwerkelijk te wachten staat. Maandag hebben ze het eerste uur les, verzorging bijvoorbeeld,
en dan kan er niets meer gefilmd of meegezongen worden. De leerlingen die zich
met trillende vingers tegen de tekst en/of het volume beschermen lijken hun
pijlen hierop gericht te hebben.
Toch gaan 32 van hen nog veel nummers horen; bij muziek
natuurlijk, maar ook bij Nederlands. Vorig jaar ben ik gestart met
Nederlandstalige liedjes als welkomstritueel. Normaal gesproken houd ik er niet
van om mijn toevallig bedachte en zomaar geslaagde ideeën als opgepoetst
zilverwerk aan de man te brengen, maar in dit geval maak ik een uitzondering,
omdat ik denk dat het de start van (taal)lessen echt leuker en efficiënter kan
maken. Het gaat om een simpel principe: elke les een ander Nederlandstalig
nummer bij binnenkomst. Terwijl de leerlingen het lokaal in lopen, ronden ze op
hun gemak nog één of twee belangrijke gesprekken af, meestal met klasgenoten,
soms met mij. Als vervolgens voor de derde keer het refrein start, vermoeden ze
een naderend einde en pakken ze gauw hun spullen. Na het laatste akkoord kan de
les beginnen. En zo niet… Na een paar lessen is iedereen – ook de docent
– hieraan gewend.
Bijkomstig voordeel van de muzikale opener is dat er tijdens
het uitpakken van de tas vaak op geërgerde, verbaasde of enthousiaste toon
gereageerd wordt op het gehoorde nummer. Deze spontane uitbarstingen, soms
uitmondend in (on)gevraagd meezingen, zijn voor mij onmisbaar geworden. Ze
geven me behalve wat extra energie een indruk van wat verschillende leerlingen
in de eerste klas leuk vinden en hoe ik daar als betrekkelijk jonge docent al
helemaal naast kan zitten. Belangrijkste conclusie van vorig jaar: muziek van
deze tijd is geen garantie voor succes. Rare muziek uit een rare periode uit
het rare verleden is dat wel.
Tuintje in mijn hart
van Jan Smit en Damaru legde het bijvoorbeeld op niet mis te verstane wijze af
tegen Eén kopje koffie van V.O.F. De
Kunst. Eén kopje koffie werd zelfs twee kopjes koffie, toen bleek dat de klas
met veel plezier een half uur in stilte wilde werken om V.O.F. De Kunst aan het
einde van de les nog een keer te horen. Ook nummers van Nick en Simon waren
niet populair. Ze werden met veel zichtbare moeite en hoorbaar gezucht gedoogd.
Behalve Rosanne, dat vrijwel direct
overstemd werd door de roep om iets leukers, Eén kopje koffie bijvoorbeeld. Of Sinds één dag of twee van Doe maar, Opzij, opzij, opzij van Herman van Veen of – daar gaat de theorie –
iets van Nielson.
Dit jaar wordt misschien wel het jaar van Typhoon, waar ik
zelf geen groot liefhebber van ben maar misschien de klas binnenkort wel, van ‘Praat
Nederlands met me’ of van Maaike Ouboter, maar als ik me baseer op de afgelopen
zeventig Nederlandstalige nummers denk ik dat zelfs Nielson het moeilijk gaat
krijgen. Aan Drank en Drugs hoef ik
(gelukkig) niet eens te beginnen, die is na één schoolfeest al over de datum.
Het wordt het jaar van Abel, van Toontje Lager, Boudewijn de Groot, Skik en
Clouseau. Dinsdag zal de eerste les Nederlands beginnen met – hoe kan het ook
anders – Eén kopje koffie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten