Mijn middelbare school had op het schoolplein muurtjes om op
of tegenaan te zitten. Als ik een tussenuur had, maar vaker nog als ik uit was,
ging ik met wie wilde(n) tegen een muurtje zitten. En dan bleven we net zolang
als nodig, meestal net zolang als kon. We praatten zoals andere mensen praten
als ze wandelen: als vanzelf, ongedwongen, ongeremd. Met onze ruggen tegen
hetzelfde muurtje. In de pauze zat iedereen tegen een muurtje. Daar was geen
kunst aan. Na school was het bijzonderder. Soms wachtten we op iemand die nog
niet uit was. Die zag ons dan zitten, vanuit het lokaal. Soms wachtte ik in het
lokaal op het muurtje, heimelijk uit het raam kijkend, zwaaiend naar beneden.
Ook op mijn huidige school staan er muurtjes op het
schoolplein. Ze worden volop gebruikt, zij het vooral in de pauzes. Leerlingen
kletsen er, zoals wij dat ook deden. Ik zou er wel eens bij willen zitten, nieuwsgierig als ik ben naar
gesprekken die het klaslokaal niet halen. Toch wil ik het ook weer niet. Het
zou ongepast voelen, ten opzichte van de leerlingen en mijn oud-klasgenoten, die ook niet
meer tegen een muurtje zitten, denk ik. Bovendien heb ik leerlingen niets te
vertellen. Ik woon in een appartement in een voor hen onbekende stad. Daar doe
ik de was, maak ik eten en geef ik de plantjes water, als het niet geregend
heeft. Ik werk, ik heb het voor hen meest onvoorstelbare beroep ter wereld. Ik
weet niet wat sqeer betekent – laat staan hoe je het schrijft – en ik heb geen
Instagram.
Maar toch, om nu na mijn laatste uur direct naar huis te
gaan… Liever loop ik nog even langs een paar lokalen, in de tweeledige hoop er
spullen van mij en collega’s aan te treffen. In de lerarenkamer kijk ik zogenaamd
of er nog iets in mijn postvak gelegd is en ik eindig de tour in de gang waar
het computerlokaal is. In het computerlokaal staat een flipperkast, een heel
mooie, met overal kleuren en lampjes. De kast is geïnstalleerd door leerlingen,
die er een space-programma in hebben gestopt. Hoe zoiets kan is me een raadsel;
ik heb besloten het maar als een wonder te zien en me te richten op mijn spel.
Met een collega, niet toevallig docent informatica, heb ik er vorig jaar wat
afgeflipperd, vaak na het vijfde lesuur, tussen drie en vier uur. Hij won altijd
ruim, omdat hij precies wist wat hij deed. Ik was blij als hij af en toe
goedkeurend knikte bij lampjes die door mijn toedoen gingen branden.
Dit jaar hebben we nog niet geflipperd, jammer genoeg. Na
het laatste uur zitten we vaak achter onze laptops lessen voor te bereiden. Soms
ben ik al op weg naar huis. Terwijl ik zou willen flipperen, niets liever dan
flipperen. Om de schooldag af te sluiten, positieve en ingewikkelde ervaringen
van me af te flipperen. Beste collega, als je dit leest, laten we snel weer
gaan flipperen! Of desnoods tegen een muurtje zitten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten