vrijdag 25 april 2014

... laat ik mijn sporen na.

Boeken en mappen vliegen als één geheel mijn rugzak in. De bureaustoel waarop mijn tas staat trilt. Bij het optillen van de tas hoor ik de schouderbanden piepen. Mijn laptop moet er ook nog in. Ik besluit alles over te hevelen naar mijn andere tas: een oude, zware maar mooie boekentas, gekregen van mijn moeder; daar kan net iets meer in. Bij het optillen piepen ditmaal niet de schouderbanden van de tas, maar die van mij. Met de slaap nog in mijn ogen kijk ik een aantal seconden radeloos van de ene tas naar de andere. Dan breng ik de helft van de spullen weer terug naar tas 1, waarna ik beide tassen omdoe. Zwalkend en verstrikt in de draagbanden loop ik richting de auto, die een meter of duizend verderop geparkeerd staat en waarin de bestuurder me via de app vraagt waar ik blijf.

Op school aangekomen gaan de boeken over vloeken en scheldwoorden, die ik in de laatste les aan een leerling wil uitlenen, mijn postvak in – niet vergeten! De gewonnen ruimte in tas 2 wordt algauw weer opgevuld door verse kopieën van toetsen en antwoordbladen. Als ik voor langere tijd ruimte wil vrijmaken, moet ik zo snel mogelijk al mijn boterhammen opeten. Of ik moet de komende uren spullen in lokalen gaan achterlaten. Het wordt het laatste.

Het eerste uur is de mentorles. Mijn laptop met daarop allerlei belangrijke mededelingen, uitslagen en afspraken draait overuren. Zonder oplader ga ik naar het volgende lokaal. In het tweede uur gebruik ik in plaats van de laptop het bord. Ik merk niets van de verdwenen oplader, zoals ik in het derde uur, waarin de leerlingen vooral zelfstandig aan het werk zijn, niets merk van de in het vorige lokaal achtergelaten bordstiften. In de pauze schiet me ineens te binnen dat ik nog laptopkarren moet reserveren. Als dat gelukt is, verlaat ik opgetogen en zonder agenda het studiehuis.

’s Middags staan er nog drie lessen op het programma. Ik heb inmiddels het vermoeden opgevat dat mijn tassen lichter zijn geworden, maar koppel deze dwaasheid aan de gewenning die hoogstwaarschijnlijk ter hoogte van mijn schouderbladen is opgetreden.

 In het vierde uur deel ik nagekeken toetsen uit. Deze toetsen kunnen uitgebreid worden ingezien, maar wil ik aan het einde van de les wel weer terug. Geen probleem. De toetsen worden een paar minuten voor tijd opgestapeld en op mijn bureau gelegd, waar ik ze een uur of wat later weer terug zou vinden. Aan het einde van het vijfde uur krijg ik honger. De bel is het startschot van de pauze. Ik haal wederom vier boterhammen tevoorschijn. In mijn ooghoek zie ik nog een jas liggen en in een andere ooghoek de eigenaar ervan lopen. Ik loop hem achterna. De vier in folie gewikkelde boterhammen die ik in mijn hand heb leg ik zolang even op de kast in het lokaal.

Voor het laatste uur heb ik de gereserveerde laptopkar nodig. Ik had in mijn agenda opgeschreven welke kar dat was. En anders kan ik het op mijn laptop opzoeken. En anders schrijf ik op het bord wat de leerlingen alvast kunnen doen en dan vraag ik het beneden even. Leg ik meteen de door mij en de nagekeken toetsen in mijn postvak. En nog een extra boterhammetje zou er ook wel ingaan.

Waar zijn die ###-boeken trouwens gebleven?

zaterdag 19 april 2014

... heb ik grootse plannen.

Toen ik in de bovenbouw zat, had ik elke dag ckv. Ik had gekozen voor het profiel cultuur en maatschappij en daarmee gekozen voor ckv1, ckv2 en ckv3.

Ckv1, het inleidende vak over kunstgeschiedenis, volgde iedereen. Je leerde stromingen kennen en in de door ons op stelten gezette schouwburg herkennen. Mijn ckv-verslagen waren combinaties tussen dat wat we met zijn allen maar raar vonden en dat(zelfde) wat ik eigenlijk best wel mooi vond. Wat we bij ckv2 deden ben ik vergeten. Ik kan me herinneren dat ik een keer een fotocollage maakte met foto’s van mijn toenmalige vriendinnetje, mijn hond en mij, gehuld in gevangeniskostuums. Misschien was dat een opdracht voor ckv2. Van ckv3 kan ik me wel nog veel herinneren. Dit was een praktijkvak. Je mocht kiezen tussen beeldende vorming, muziek en drama. Ik koos voor drama. Variërende ervaringen en rollen als paus, meneer Biedermann en de stille jongen uit The Breakfast Club waren het gevolg. Op de laatste rol kreeg ik de meeste positieve reacties: ‘Is hij in het echt ook zo’n nerd?’ en ‘Hij was het geloofwaardigst, omdat hij het minste zei.’ Ik heb zelden iets gedaan wat ik enger vond dan spelen in deze drama-uitvoeringen.

Inmiddels zijn de ingrediënten van de drie ckv’s verdeeld over bestaande en nieuwe vakken. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet precies weet waar alles in opgegaan is. Wel hoor ik af en toe geluiden over het vak kunstgeschiedenis en zie en hoor ik regelmatig, tot mijn plezier, flarden muziek, beeldende vorming en drama voorbijkomen. 

Zo stonden er in maart zes uitvoeringen van de spelgroep gepland. In het ensemble van de spelgroep drumde een mentorleerling; daardoor wist ik ervan. De spelgroep bestaat uit leerlingen uit de eerste tot en met de zesde klas. Dat kan, bij ons op school. Op mijn eigen middelbare school waren leerlingen uit de hogere klassen onbereikbaar en vele jaren ouder dan wij dan ze in werkelijkheid ouder dan wij waren. Een samenwerking was niet bespreekbaar, hooguit voor geld of spullen. Op mijn huidige school is dat anders: in de spelgroep is iedereen voor even even oud. En even belangrijk. Zo kreeg mijn drummende mentorleerling op de valreep nog een paar regels welverdiende tekst en een vriendinnetje uit de derde klas. Dat moest ik zien.

De voorstelling die gespeeld werd was Het Temmen van de Feeks, van Shakespeare; over een onhandelbare vrouw en allemaal uitgekookte potentiële minnaars. Het duurde even voordat ik in de gaten kreeg dat alle mannenrollen door meisjes werden gespeeld en alle vrouwenrollen door jongens. Er werd met heel veel enthousiasme en lef gespeeld. Vol bewondering keek ik naar de spelers, in het bijzonder naar de feeks. Deze werd gespeeld door een jongen die ik later die avond kende van gezicht. Hij was een weergaloze feeks. Ik heb één keer een vrouw durven spelen in een stuk, maar daar hield ik op school wijselijk mijn mond over. Deze leerlingen hielden niet (wijselijk?) hun mond, maar gebruikten hem om uit alle kracht te kreunen, schreeuwen, te spugen en te zingen. Ik heb in tijden niet zo’n overtuigend stuk gezien.  

Een week later was ik op een andere montessorischool, een montessoribasisschool deze keer. De aula was omgetoverd tot een ware theaterzaal, met een rij bankjes voor de opgewonden bezoekers en een decor bestaande uit ziekenhuisbedden en een mobile waaraan het infuus verbonden was. Een vriendin speelde in deze kindervoorstelling, getiteld ‘Ziek’. Ze had haar pyjama al aan. Ik zat op een grotemensenstoel en zag onder me de onderbouwleerlingen zich verspreiden over de banken. Degenen die het eng vonden, mochten naast de juf gaan zitten. Het stuk begon en de zaal was muisstil. Pas toen de dokter zijn patiënt kwijt was, werd er geroepen: ‘Daar! Achter je!’ Wanneer de dokter zich omdraaide, was de patiënt er net vandoor. Toen het stuk was afgelopen, klonk er luid applaus. Voor me hoorde ik een jongetje tegen de juf zeggen: ‘Ik wil ook naar het ziekenhuis. Mag dat?’ 'Misschien', antwoordde de juf beduusd.

Ja, ik weet het zeker: als ik nog een keer de kans krijg, dan word ik, naast docent Nederlands, dramadocent, leider van de spelgroep of een acteur in ‘Ziek 2’. Hopelijk komt het jongetje dan weer kijken.

Wordt vervolgd...

zondag 13 april 2014

... wil ik ook wel eens mijn zin krijgen.

Het is een rare week. Ik tel het aantal lessen op één hand en houd daarbij zelfs nog een vinger over. Als je je eigen lessen gaat tellen is er iets aan de hand, ongeacht de uitkomst. Dit is er aan de hand: leerlingen uit de bovenbouw maken toetsen en veel leerlingen uit 2-gymnasium en 3-havo/vwo wisselen uit. Dit doen ze met leerlingen uit Duitsland, volgens mij, maar ik weet het niet zeker. De uitwisseling begint uit, dat weet ik wel zeker. In de voetbalwereld is dat een groot voordeel, uit beginnen. Dan kun je het thuis afmaken. Ik weet niet of dat in de uitwisselingswereld ook zo werkt. Misschien is het wel fijn om eerst thuis te wennen aan je tegenstander. In de vijfde klas heb ik ook uitgewisseld, met een meisje uit Polen. Dat was erg leuk, al doet de uitslag iets anders vermoeden: er werd twee keer niet gescoord.

Op vrijdag geef ik de laatste twee lessen van de week, voordat het met deze week vergelijkbare weekend begint. De eerste les geef ik aan klas 2G3, één van de uitwisselingsklassen. Van de 27 leerlingen zijn er 17 aanwezig. Deze leerlingen heb ik beloofd dat we vandaag iets leuks zouden gaan doen. Hierdoor lopen de andere 10 leerlingen niet te veel (toets)stof mis. Bovendien liggen we iets voor op de andere klassen, aldus de 17 leerlingen. Wat ze niet wisten was dat ik niet overtuigd hoefde te worden. Ik wilde al heel lang een keer iets anders doen dan wat er standaard gedaan moet worden. ‘Volgende week doen we iets leuks’, sprak ik triomfantelijk. ‘Dat is balen voor degenen die op uitwisseling zijn’, klonk het uit de klas. De lat lag hoog.

Ik start elke les in de onderbouw met een Nederlandstalig nummer. Dit nummer zet ik aan op Spotify en laat ik in zijn geheel horen. Soms kies ik voor een gouden oude (‘Onderweg’ van Abel) of een gouden stokoude (‘Jimmy’ van Boudewijn de Groot), maar meestal probeer ik iets op te zetten wat de leerlingen ook kennen. Gek genoeg lijken de leerlingen de onbekende, oudere nummers leuker te vinden dan de grijsgedraaide kauwgomnummers van Nielson of Nick en Simon. Hoe dan ook, de leerlingen hebben drie minuten om binnen te komen, een liedje wel of niet te herkennen, een liedje wel of niet leuk te vinden, elkaar de laatste wetenswaardigheden over hun telefoon te vertellen en om hun boeken erbij te pakken.

Wat dat betreft begon de les heel gewoon. Het nummer was van The Kik en ging over dat iemand van iemand anders moest houden en dat moest zeggen. Het nummer leek op een nummer van The Beatles, merkte een leerling terecht op. Dat was mijn eerste vraag geweest. De tweede vraag ging ook over Nederlandstalige muziek, zoals de hele les over Nederlandstalige muziek ging. ‘Tot welk genre behoort de band Bløf, denken jullie?’ ‘Saaie muziek’, antwoordde een leerling. Hij had ook al gezien dat ik hetzelfde zou gaan vragen over vijf andere Nederlandse artiesten. ‘Daar horen ze allemaal bij, als je het mij vraagt.’ Ik besloot dit maar niet te doen. De volgende in de rij artiesten was André Hazes. ‘Van die jankmuziek’, zo luidde de classificatie van een leerling die eerder had aangegeven van langzame, gevoelige nummers te houden. ‘Hij zoop toch heel veel?’, voegde een andere leerling toe. Ik besloot naar de volgende André te gaan. ‘André van Duin, dat is helemaal van die zuipmuziek!’

Na de inleiding, met de bespreking van de genres 'saaie muziek' en 'zuipmuziek', hebben we achtereenvolgens de tekst van één van mijn favoriete nummers van Acda en de Munnik ontcijferd ('Waarom zegt hij niet gewoon wat hij wil?'), intro’s van bekende en minder bekende liedjes geraden (aanrader) en hetzelfde gedaan met op tv uitgebeelde Nederlandstalige liedjes (aanrader). De les verliep goed. De leerlingen waren blij even niets te doen waarop ze beoordeeld zouden worden of wat ze moesten kennen of kunnen voor de toets. En ik was blij omdat we dingen deden die ik dezelfde avond ook zou doen. Maar dan met 15 vrienden minder.

Volgende week weer.

zondag 6 april 2014

... ben ik in sommige opzichten hopeloos ouderwets.

Een doorsnee dag op school: mijn twee Utrechtse collega’s en ik persen ons rond acht uur uit de auto. De gang naar de hoofdingang is de gang van halfslaap naar klaarwakker. Binnen veins ik opgewektheid en groet ik iedereen die ik tegenkom; ook leerlingen die ik niet of niet echt ken. Ze kijken me verbaasd aan. Vervolgens loop ik in één lijn naar mijn postvak, waar meestal niets en soms heel veel in ligt. Na een even voorspelbare als welkome kop koffie loop ik naar het lokaal, waar ik mijn tas boven het bureau leeggooi. Er vallen boeken uit, boterhammen, een koptelefoon, een flesje water, snoep (prijs voor de winnaar van de grammaticaquiz), werkstukken, een laptop en een oplader. De laptop klap ik open, de oplader steek ik in het stopcontact en in mijn laptop. Op het bord schrijf ik wat we in de les gaan doen. Het is een lange lijst; aan de helft zullen we niet toekomen.

Ik heb nog tien minuten om aan een tussenstukje te komen. Een tussenstukje is een kabeltje dat de laptop met de beamer verbindt. Het heeft een rare, vierkanten basis waarbinnen dingen gebeuren die ik niet begrijp. Wat ik wel begrijp is dat tussenstukjes kostbaar en zeldzaam zijn: iedere docent heeft er één en er zijn niet veel reserve-exemplaren in de omloop. Mijn tussenstukje is kapotgegaan en één van de reserve-exemplaren ben ik kwijtgeraakt. Niet zo handig. Nu ben ik afhankelijk van collega’s zonder digitale plannen op de zeer korte termijn. De meeste zien me aankomen en schudden gedecideerd hun hoofd voordat ik ook maar een voet in de docentenkamer heb gezet. Op woensdagmiddag heb ik meer geluk: dan doe ik een beroep op mijn vaste leencollega. Zij heeft er hoogstpersoonlijk voor gezorgd dat de afgelopen weken alle presentaties in de vijfde klas konden doorgaan.

Het tweede uur begint. Ik app de vertegenwoordigers van de klas dat ik iets later ben; ik moet de laptopkar halen. In het studiehuis haal ik de sleutels op en op de derde verdieping de laptopkar. De kar zwenkt meer uit dan de van lokaal wisselende leerlingen gedogen. Stotend, botsend en me verexcuserend dender ik achter de autonome laptopkar de gang door, op weg naar de lift. De lift laat ik naar boven komen door de sleutel een kwartslag naar links te draaien. Als er een piep klinkt, duw ik mijn kont naar achteren en probeer ik de zware kar door de deur, die maar een paar seconden open is, de lift in de trekken. Ik hoor gegil. Leerlingen. In de lift. Ze lopen geschrokken naar buiten. De deur gaat weer dicht. Ik probeer, nu vanaf de andere kant, opnieuw de kar in de lift te krijgen, maar de tweede poging mist snelheid: ik knal de kar met overtuiging tegen de sluitende liftdeur aan. Na de knal klinkt direct het suizen van de lift. Een paar minuten later volgt poging drie.

In de les worden de laptops niet gebruikt: de batterijen zijn op.

Het vijfde uur is afgelopen. Het was op zich geen slechte les, maar het laatste kwartier kon beter. Ik zou antwoordbladen gaan printen, maar de leerlingen wilden liever op hun telefoon het huiswerk nakijken. Dat mocht van mij. De leerlingen pakten vliegensvlug hun mobiel erbij; in een mum van tijd was de klas veranderd in een telefooncentrale. Hoewel ik zag dat nagenoeg iedereen bezig was met het huiswerk nakijken, had ik spijt van mijn keuze. Ik associeerde het gebruik van de telefoons, of ik wilde of niet – zo gaat dat met associaties – met alle technische toestanden op deze doorsnee dag. Ik verlangde innig naar een krijtbord, naar ganzenveren, desnoods een tv-videocombinatie op wielen, maar even geen telefoons, geen laptops, geen tussenstukjes; niets wat mij en mijn lesplan te slim af kon zijn.

Het vijfde uur is nog steeds afgelopen. Op de gang kom ik een collega tegen, een docent informatica. Hij nodigt me uit voor een potje flipperen. In het computerlokaal staat een kast, die door hem en zijn 4-vwo-leerlingen is geprogrammeerd. Ik weet niet precies wat dat inhoudt, geprogrammeerd. Het klinkt ingewikkeld. Ik weet na een paar potjes wel weer wat kansloos verliezen inhoudt. En zwichten.