Een
veelgehoorde opmerking in de docentenkamer is, bij het stijgen van de temperatuur, dat
in deze maanden de tijd zo snel gaat. Deze vaststelling gaat vaak samen met een
onverklaarbare gelatenheid. Ik merk ook dat de tijd snel gaat. Gisteren legde
ik klas 1hv1 nog uit dat het gezegde altijd bestaat uit alle werkwoorden in de
zin en vandaag leg ik uit dat ze dat weer mogen vergeten. In de tweede klas ben
ik aangekomen bij stof die voor mij net zo nieuw is als voor de leerling, met
de vierde klas ben ik begonnen aan de laatste opdracht van het jaar en in de vijfde
klas vallen er zoveel lessen uit, dat ik geen idee meer heb waar we gebleven
zijn. Gelukkig heb ik een week om dit stil te houden en te weten te komen. De leerlingen
uit de vijfde klas zijn namelijk op buitenlandse reis.
Ik weet nog
precies uit welke steden wij in de vierde klas konden kiezen: Barcelona,
Berlijn, Londen, Praag, Athene en Rome, waarvan de laatste twee opties alleen
golden voor gymnasiumleerlingen. De reizen vonden plaats in de week voor de
meivakantie. Ik zou nog maar een week of zes door het leven gaan als
gymnasiumleerling, maar dat wist alleen ik, en dus schreef ik me in voor de
Romereis. Mijn vriendin ging naar Athene. Dat vond ik jammer en spannend
tegelijk. Zij ook. We zeiden tegen elkaar dat we het jammer vonden en dat we
elkaar gingen missen.
We verzamelden
op een parkeerterrein in Berkel-Enschot, waar de bus ons zou ophalen. Met de
reis naar Berkel-Enschot, dat op twee kilometer van Tilburg lag, was in feite
de buitenlandse reis al begonnen. Onze triomfantelijke gedachten gingen uit
naar leerlingen van de eerste, de tweede, derde, vijfde en zesde klas, die gewoon
op school zaten. Gewoon op school, in Tilburg. Wij zaten in een bus in Berkel-Enschot,
een bus die omcirkeld was door ouders die het eigenlijk allemaal maar niks
vonden. Maar ja, het hoorde erbij en het zou vast allemaal goed gaan.
Het ging
inderdaad allemaal goed, totdat ik de derde dag een zonnesteek opliep. Dat was
in het onbeschutte Ostia, waar het bovendien tegen de 40 graden was. De
reisleiding, bestaande uit mijn ontzagwekkende docent Latijn, mijn vrolijke
mentor uit de eerste klas, een eigenwijze docent geschiedenis, de strenge teamleider
van de middenbouw en een jonge en oude(re) docent ckv, had ons nog zo op het
hart gedrukt om een pet te dragen en voldoende te drinken. Ik, als scheidend
gymnasiumleerling, liet mij echter niet
zomaar iets op het hart drukken en bood die dag de zon achteloos het
onbedekte hoofd. Die avond lachte ik om de pet van één van de docenten: een
witte cap met flappen tot onder de oren. Wat een gezicht was dat!
Diezelfde
docent, de eigenwijze docent geschiedenis, kwam me aan het einde van de
volgende dag opzoeken op mijn kamer. Hij gaf me een boekje van Pompeï en
vertelde me dat mijn groepsgenoten het erg goed hadden gedaan. We hadden een 8
gekregen voor de presentatie waar ik part noch deel aan had gehad. Hij zei dat
ik het zeker wel jammer vond dat ik niet mee had gekund en hoe het die dag met
me was gegaan.
Een glas
versgeperste jus d’orange, nog een glas, nog een glas, de fles met het restant,
Griekse yoghurt met muesli, croissantjes, een tijdschrift, een boekje over
Rome, thee, twee appels en batterijen voor de afstandsbediening, die het niet
meer deed. Ik somde alles op wat ik van de thuisblijfdocenten had gekregen. De
eigenwijze docent geschiedenis knikte bewonderend en fronste toen zijn
wenkbrauwen: ‘Als dit maar niet het enige is wat je over tien jaar nog over
deze reis kan vertellen’, zei hij, en hij lachte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten