Na de
examens liet ik me nog één keer op school zien. Die keer was op een vrijdag,
ergens in juni. Ik wilde die dag per se op school zijn: het was de dag van de
examenstunt.
Wat er allemaal
precies gebeurde weet ik niet meer. Het enige wat ik nog weet is dat er een
imitator van een mij onbekende zanger kwam optreden en dat er een tap was, die
dienst deed als bron voor de vele biergevechten die er de hele dag door op en
rond het schoolplein werden gehouden. Wat ik verder nog weet is dat er op
school niet veel meer mogelijk was, nadat de lichting van mijn broer zich tijdens
de stunt had uitgeleefd op het standbeeld waar de school ooit zo trots op was. Ik
vond er al met al niet veel aan. En ik had me er nog zo op verheugd.
Nu, acht
jaar later, ben ik weer getuige van een examenstunt. Ditmaal is het die van de
examenleerlingen van Pantarijn. Ze hebben de stunt veel beter voorbereid dan
wij destijds. Bij ons op school bleven leraren en leerlingen thuis omdat ze
wisten dat er geen les gegeven zou worden. Nu weet tot kort voor de start in
het derde uur vrijwel niemand dat er vandaag gestunt wordt. Als we in de pauze
in de personeelskamer opgesloten worden, weten we het pas zeker: vandaag is de
examenstunt. En hij is zojuist begonnen.
Aan de personeelskamer
grenst een vrij groot balkon, waar we gelukkig nog op mogen. Het is mooi weer
en één voor één zoeken we onze toevlucht op het balkon. Over de leuning leunend
zien we hoe op het schoolplein leerlingen een poging doen om het wereldrecord
stoelendans te verbreken. Sommige leerlingen merken ons op en stellen zich op
onder het balkon om vervolgens ons lange tijd onafgebroken aan te kijken. Een
enkele leerling vraagt of de les uitvalt. Wij hebben geen idee. Na een half uur
worden we op een met stoepkrijt getekend schaakbord gezet. De hoed die ik krijg
verraadt dat ik een toren ben. Ik kan niet schaken en heb geen idee wat ik moet
doen. Niet veel, blijkt later, want op één oversteek na heb ik niets
bijgedragen aan de overwinning van Team Zuid. Mijn rol als docent wordt in
korte tijd gereduceerd tot een rol als gehorige in een door leerlingen
uitgestippeld programma.
Na het schaakspel
en het touwtrekken achter en even later in een emmer water, wordt er karaoke
gezongen. Door collega’s. Ze doen het vol overgave. Het is een mooi gezicht. Ik
wil het filmen, maar realiseer me dan dat ik mijn telefoon heb moeten afstaan.
Ik klap en lach met de leerlingen mee wanneer een collega er even naast zit. Langzaam
voel ik mijn invloed en waardigheid weer stijgen, totdat ikzelf aan de beurt
ben. Samen met een collega breng ik De
Vlieger van André Hazes ten gehore. Hij kent het nummer van haver tot gort,
ik ben genoodzaakt om met mijn rug naar het publiek mee te lezen met de zinnen
die op het scherm verschijnen. Het enige wat leerlingen en collega’s van mij
zien is een zwetende rug en het enige wat ze horen zijn wat onzekere zinnen,
gezongen in een soort mengtaal tussen het Brabants en Amsterdams.
Paintballen.
De gifbeker gaat helemaal leeg. Ik verschuil me een half uur lang, onder
toeziend oog van een stuk of zeventig joelende leerlingen, achter het achterste
muurtje op het schoolplein. Ik word niet één keer geraakt, maar mijn productie
is ook niet zo best: één teamgenoot en een toeschouwer is de bedenkelijke buit
van de eeuwig durende sessie. Pas in de lerarenkamer durf ik mijn helm af te
zetten.
Als ik me
omgekleed heb, mag ik naar huis. In de auto stuur ik mijn ouders en broer, bij
wie ik heb afgesproken, een berichtje. Ik ben iets later; ik moest nablijven. Mijn
moeder vraagt waarom. ‘Omdat ik het verdiend heb’, antwoord ik. ‘En omdat zij
het ook verdiend hebben. Wat gaan we eten?’