Mijn fotoboek is roze, gekocht toen ik nog geen benul had
van wat jongens- of meisjesachtig was. Ik vond het fotoboek vooral mooi door de
fotograferende dieren op de kaft. Er staan niet veel foto’s in, maar wel genoeg
om een indruk te krijgen van de afgelopen 27 jaar. De belangrijkste momenten
zijn vastgelegd en in het boek verzameld. Zo ook de momenten waarop we met zijn
dertigen bij elkaar stonden, op het schoolplein, en een vaak wat oudere,
kleine, kalende man zijn best deed om onze taal te spreken: ‘Hee daar, stoere
knapen op de achterste rij, ga eens een beetje naar rechts, die meiden bijten
niet hoor. Oké, daar komt ie, let’s go, allemaal lachen. Cheeeeeese. Denk aan
iets leuks, aan de Super Nintendo, een
tussenuur, de Mac-Donalds. Ja? Daar gaan we, nog een keer, yesssss, en lachen!’
Het gewauwel van de fotograaf resulteerde in zes klassenfoto’s,
nu verspreid over drie pagina’s. De eerste foto, genomen op 2 oktober 2000,
lijkt van heel dichtbij te zijn genomen. Het enige wat er behalve onze
zenuwachtig lachende gezichten te zien is, is een oranje prullenbak, bevestigd
aan de buitenkant van de schoolmuur. Ik sta op de bovenste rij, naast mijn
vrienden; de fotograaf vond dat blijkbaar goed. Ik heb een effen groen shirt
aan en mijn nog beugelloze voortanden steken genadeloos uit mijn mond. De foto
eronder is precies een jaar later genomen, al lijkt het in oktober 2001 een
stuk kouder dan een jaar eerder, gezien het aantal truien en spijkerjasjes dat
het verder grauwe beeld vult. Ook op deze foto sta ik op de bovenste rij, op
een stoel denk ik, want ik zie er niet helemaal stabiel uit. Mijn scheve rug en
weggezakte schouder probeer ik te compenseren met een soort
‘alles-onder-controlegrijns’, die in een jaar tijd de plaats van de brede
voortandenglimlach heeft ingenomen.
Op de derde klassenfoto sta ik in mijn bij elkaar
krantenbezorgde spijkerbroek precies boven een jongen met een donkergrijze
ruitjesblouse. Aan mijn waterige ogen en halfopen mond is te zien dat ik me op
dat moment al bewust ben van de fatale gevolgen hiervan. De ruitjesbroek die ik
lijk te dragen is nog kakkeriger dan de polo’s van sommige klasgenoten, polo’s
die ik trouwens niet veel later zelf ook zou gaan dragen. Dat is niet te zien
op de volgende klassenfoto’s, waar ik wel in steeds grotere lettertypes aan de
fotograaf laat zien van welke merken mijn kleren zijn. Ook is in de vierde klas
het houtje-touwtje-kettinkje terug van weggeweest. Het is er één met kralen,
die ik op vakantie had gekocht omdat Spaanse jongens op het strand ‘m ook
droegen.
Toch lijk ik er niet helemaal blij mee te zijn. Ik sta er wat
humeurig bij, al kan dat ook een poging zijn om mijn
‘alles-onder-controlegrijns’ naar een hoger niveau te tillen. Dat het nog erger
kan, bewijst de foto uit de vijfde klas, waarin ik met mijn armen in mijn zij,
mijn hoofd schuin en mijn ogen half gesloten tegen de fotograaf lijk te zeggen
dat ik op de peuterspeelzaal al mooiere foto’s maakte dan hij op dat moment. Op
de laatste foto lijk ik ineens vijf jaar ouder en vooral tien keer meer
ontspannen. Ik draag voor het eerst sinds 2 oktober 2000 weer eens een effen
shirt (op een klassenfotodag) en ook de manier waarop ik lach doet denken aan
mijn eerste maanden op school. Mijn haar zit zoals ik zou willen dat het nog
steeds zou zitten of op zijn minst zou kunnen zitten. En ik heb een leren jas
aan van de markt. Een jaar geleden had ik daar niets van begrepen.
Als ik uit het raam kijk, zie ik de klas staan die eigenlijk
bij mij in het lokaal had moeten zitten. De leerlingen worden door de
overactieve fotograaf gepositioneerd. Er wordt gelachen om een paar jongens die
bewust of onbewust uit beeld zijn verdwenen. Ik heb deze vierdeklassers leren
kennen toen ze in de eerste zaten en in de tussentijd, terwijl ik lesgaf aan
andere klassen, zijn ze enorm veranderd en ook weer helemaal niet. Dat zullen
ze beamen als ze zichzelf terugzien, over een jaar of tien, bladerend in hun
roze fotoboek.