maandag 17 maart 2014

... ben ik mezelf (niet).

Dit zien de leerlingen, elke dag. Precies dit. Ze zijn eraan gewend geraakt, denk ik. Gewend aan het gepluk aan mijn mouw, aan mijn veel te hoge haargrens, aan mijn stem, aan het buitensporige waterdrinken, aan het gekauw op mijn lip. Voor leerlingen is het allemaal niets nieuws; het hoort bij de docent die ze inmiddels al driekwart jaar kennen. Ze zouden pas schrikken als ik ineens de eigenschappen bezat die ik mezelf toedicht: vastberadenheid, egale baardgroei, hoge(re) stem,  rechte rug, beheersing, alertheid, lage(re) haargrens, coherentie.

Mijn stem klinkt als een aardbeving in de provincie Groningen: de trillingen zijn draaglijk, maar storend. Mijn ogen schieten van de ene leerling naar de andere en mijn oren, verstopt achter mijn uit de kluiten gewassen bakkenbaarden, vangen nog niet de helft van de communicatie op die er in de klas plaatsvindt. Ik lijk dit te beseffen: om de haverklap verander ik van positie in de klas. Een les van mij is als een tenniswedstrijd met oneindige rally’s. Leerlingen zijn op hun hoede omdat ik elk moment aan hun tafel kan verschijnen. Ze zijn niet bang voor mijn nabijheid, maar wel voor de manier waarop die plotseling kan ontstaan.

Mijn handen lijken zeventig minuten lang een zwerm bijen te willen verjagen, maar welke kant de beestjes op moeten vliegen is totaal onduidelijk. Daarbij ga ik zo nu en dan op mijn etui zitten en struikel ik een keer of wat over de laptopsnoer die ik in allerijl van iemand heb kunnen lenen – de mijne ligt thuis. Tijdens goede fases kijk ik wel erg vrolijk en tijdens slechte wel erg verdrietig. Wanneer ik boos wil zijn ben ik hooguit teleurgesteld en wanneer ik teleurgesteld wil zijn hooguit boos. Ik denk kleine maar niet hinderlijke onderbrekingen te negeren, maar in werkelijkheid staar ik secondelang naar de boosdoeners, voordat ik besluit om net te doen alsof ik niets heb gezien.

Aan het einde van de les, als de klok mijn planning heeft ingehaald, praat ik in sneltreinvaart de klas bij over een toets die gaat komen maar waarvan de inhoud mij nog volstrekt onbekend is. Ik denk de onzekerheid te camoufleren maar deze spat van mijn opgetrokken wenkbrauwen af. De vragen waarop ik nog zou terugkomen ben ik vergeten op te schrijven – de illusie dat ik ze kan onthouden heb ik lang geleden samen met een batterij aan kapotgebeten pennen in de prullenbak gegooid. Als ik de les klassikaal afsluit, doe ik dat schreeuwend, omdat de leerlingen de les allang hebben afgesloten. Ik zwaai als een moeder die haar kind naar het schoolfeest brengt. ‘Fijn weekend allemaal!’ Het is woensdag.

Ik ben totaal ongeschikt als docent, is mijn enige conclusie als ik de video terugkijk. Ik besluit het niet rooskleuriger te verwoorden dan het in mijn ogen is. Mijn begeleider maakt aanstalten om iets vergelijkbaars te stellen, zo is mijn inschatting. ‘Je inschattingsvermogen is denk ik je grootste aandachtspunt’, zegt hij, daarmee direct ook deze gedachte beoordelend. Ikzelf denk dat dat een inschattingsfout is, maar ik kan dat niet goed inschatten. Ik vind het verwarrend. Ik wil mezelf snel weer en nooit meer zien. Ik wil mezelf anders zien. Ik wil mezelf door de ogen van anderen zien. Ik wil mezelf zien. Ik moet even bijkomen.

1 opmerking: