Drie
kwartier. Soms een uur, als er file staat. Ik geef er veertig minuten in de
trein voor op, veertig gratis minuten bovendien. Met plezier. De gezamenlijke
start en afsluiting van de dag, de terugkerende radiorubrieken, de gesprekken
over de weinige door ons drieën gekende leerlingen, de afgunst in de richting
van nog of al slapende medeweggebruikers; ik mis het als ik onverhoopt met de
trein moet, zoals vandaag.
Ik staar in
een Spits. Om me heen wordt er niet gesproken, laat staan over school. Wel
lekker rustig, maar dodelijk voor mijn halfdichte ogen. De veertig voorgeprogrammeerde
minuten lijken hun gesprek met de grijze ochtend één voor één met een paar
tellen te hebben verlengd. Met een slapend been en een grauw hoofd stap ik uit
in Ede-Wageningen.
Op school
groet ik met een nog niet warmgedraaide stem collega’s die daar in mijn ogen op
zitten te wachten. Ik hoor bij hen, getuige de vele groeten (terug) die mij ten
deel vallen. Ik loop in een rechte lijn naar de koffieautomaat en lach om het
clichématige idee van de dag starten met koffie. Ik doe er vrolijk aan mee,
denk ik dan. En wat maakt het eigenlijk uit. Naast me staat dan vaak een collega
–
vaak een
andere dan de dag ervoor – die dit bevestigt. ‘Zo, even wat olie in de motor,
of niet?’ En zo is het.
Op weg naar
het lokaal waarin ik het tweede uur lesgeef, kom ik Hans tegen. ‘Ha, Mightey
Mike’, zegt Hans. ‘Hee, Hansie Hansie’, zeg ik. We lachen en geven elkaar een
stomp zoals we dat in de eerste klas ook hadden gedaan.
In de pauze
zit ik aan een lange tafel. Ik klets en eet met collega’s met wie ik volgens de
schoolkrantredactie altijd ‘veel lol heb’. Dat klopt. Er wordt door ons behalve
gekletst en gegeten veel gelachen. Woordgrappen die ik normaal gesproken voor
me houd, vinden hun weerklank in nog betere (of slechtere, en daardoor betere)
woordgrappen van de overkant. Halverwege de pauze komt Zaagmans langs en aan
het einde van de pauze zegt er altijd wel iemand met een dubbelzinnige grijns: ‘Zo, we mogen weer.’
Het is het
begin van het vijfde uur. Op de gang van de tweede verdieping neem ik de
laptopkar over van een docent die hem niet meer nodig heeft. Hij zegt dat weer
een andere docent de sleutel heeft. Gelukkig komt weer een andere docent eraan. Hij heeft de sleutel bij zich, alsook weer een andere laptopkar. Weer een
andere docent komt weer een andere laptopkar halen, en weer een andere docent
de kar die ik mezelf zojuist heb toegeëigend. Die kar heeft zij gereserveerd.
Gelukkig heeft ook zij weer een andere kar bij zich, die ze aan mij overdraagt.
Om ons heeft zich een aantal geamuseerde leerlingen verzameld. Ze hebben
zojuist mogen genieten van vijf enigszins gegeneerde docenten, verstrikt
geraakt in een web van laptopkarren.
Het zesde
uur is afgelopen. Ik ben uit en mijn Utrechtse collega’s ook. We kunnen samen
terug, met de auto. Dat is fijn. Hopelijk staan er geen files. Met zijn drieën lopen we zwaaiend langs
de conciërge. ‘Zo, Utrecht gaat naar huis?’ vraagt hij vrolijk. ‘Ja’,
zegt één van ons. ‘We mogen weer.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten