zondag 2 maart 2014

... heb ik een boel fijne collega's.

Drie kwartier. Soms een uur, als er file staat. Ik geef er veertig minuten in de trein voor op, veertig gratis minuten bovendien. Met plezier. De gezamenlijke start en afsluiting van de dag, de terugkerende radiorubrieken, de gesprekken over de weinige door ons drieën gekende leerlingen, de afgunst in de richting van nog of al slapende medeweggebruikers; ik mis het als ik onverhoopt met de trein moet, zoals vandaag.

Ik staar in een Spits. Om me heen wordt er niet gesproken, laat staan over school. Wel lekker rustig, maar dodelijk voor mijn halfdichte ogen. De veertig voorgeprogrammeerde minuten lijken hun gesprek met de grijze ochtend één voor één met een paar tellen te hebben verlengd. Met een slapend been en een grauw hoofd stap ik uit in Ede-Wageningen.

Op school groet ik met een nog niet warmgedraaide stem collega’s die daar in mijn ogen op zitten te wachten. Ik hoor bij hen, getuige de vele groeten (terug) die mij ten deel vallen. Ik loop in een rechte lijn naar de koffieautomaat en lach om het clichématige idee van de dag starten met koffie. Ik doe er vrolijk aan mee, denk ik dan. En wat maakt het eigenlijk uit. Naast me staat dan vaak een collega –
vaak een andere dan de dag ervoor – die dit bevestigt. ‘Zo, even wat olie in de motor, of niet?’ En zo is het.

Op weg naar het lokaal waarin ik het tweede uur lesgeef, kom ik Hans tegen. ‘Ha, Mightey Mike’, zegt Hans. ‘Hee, Hansie Hansie’, zeg ik. We lachen en geven elkaar een stomp zoals we dat in de eerste klas ook hadden gedaan.

In de pauze zit ik aan een lange tafel. Ik klets en eet met collega’s met wie ik volgens de schoolkrantredactie altijd ‘veel lol heb’. Dat klopt. Er wordt door ons behalve gekletst en gegeten veel gelachen. Woordgrappen die ik normaal gesproken voor me houd, vinden hun weerklank in nog betere (of slechtere, en daardoor betere) woordgrappen van de overkant. Halverwege de pauze komt Zaagmans langs en aan het einde van de pauze zegt er altijd wel iemand met een dubbelzinnige grijns: ‘Zo, we mogen weer.’

Het is het begin van het vijfde uur. Op de gang van de tweede verdieping neem ik de laptopkar over van een docent die hem niet meer nodig heeft. Hij zegt dat weer een andere docent de sleutel heeft. Gelukkig komt weer een andere docent eraan. Hij heeft de sleutel bij zich, alsook weer een andere laptopkar. Weer een andere docent komt weer een andere laptopkar halen, en weer een andere docent de kar die ik mezelf zojuist heb toegeëigend. Die kar heeft zij gereserveerd. Gelukkig heeft ook zij weer een andere kar bij zich, die ze aan mij overdraagt. Om ons heeft zich een aantal geamuseerde leerlingen verzameld. Ze hebben zojuist mogen genieten van vijf enigszins gegeneerde docenten, verstrikt geraakt in een web van laptopkarren.

Het zesde uur is afgelopen. Ik ben uit en mijn Utrechtse collega’s ook. We kunnen samen terug, met de auto. Dat is fijn. Hopelijk staan er geen files. Met zijn drieën lopen we zwaaiend langs de conciërge. ‘Zo, Utrecht gaat naar huis?’ vraagt hij vrolijk. ‘Ja’, zegt één van ons. ‘We mogen weer.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten