zaterdag 24 mei 2014

... schat ik de bel op waarde.

Er is niets zo bepalend voor de sfeer op school als het geluid van de bel. De bel zet de toon. Luister je naar de bel, dan luister je naar de docenten en leidinggevenden op school. Wat is hun boodschap aan de leerlingen? En wat zijn hun ideeën over (de) school? Nieuwsbrieven, websites, studiegidsen; lang niet alle leerlingen slaan er acht op. Ze slaan wel acht op de bel. Hij is er voor alle leerlingen en wordt door iedereen gehoord.  

Op een school waar ik ooit te gast was ging er elke vijftig minuten een bel. En soms nog één. De bel klonk dreigend: het was een harde, felle trrriinggg gevolgd door een lange, doodse stilte. Het gesprek dat ik aan het einde van een les voerde met een docent werd even stilgelegd toen de bel ging. Daarna schetste de docent een beeld van de school en de leerlingen dat ik helemaal kon uittekenen: de bel had alles verklapt.

Op mijn eigen middelbare school ging er ook een bel, al noemden we hem de zoemer. De zoemer ging ook elke vijftig minuten maar leek zich hiervan, in tegenstelling tot de zojuist beschreven bel, bewust. Alsof hij zich excuseerde voor het feit dat hij ons alweer moest storen, zoemde de zoemer altijd maar een halve seconde, heel zacht bovendien. We werden vriendelijk verzocht langzaam richting de volgende les te gaan en het even te melden als we andere plannen hadden.

Door de examens gaat er deze weken bij mij op school geen bel. Gelukkig heb ik de weken ervoor op de bel gelet. De tonen van de bel hebben de duidelijkheid van de dreigende bel en de vriendelijkheid van de zoemer. Onze bel laat na zeventig minuten iedereen weten dat het tijd is om naar de volgende les te gaan, dat daar niet over gediscussieerd kan worden en dat dat ook nergens voor nodig is: de volgende les schijnt namelijk hartstikke leuk te worden!

Ik mis de bel wel, maar ik ben ook blij om zelf te kunnen bepalen wanneer de les – of wanneer mijn zin – afgelopen is. Het is daarbij een eer om de bel te mogen vervangen. Ik bepaal nu zelf de toon waarop ik leerlingen naar de volgende les stuur en laat hun daarmee horen hoe ikzelf over onze school denk.

Ik denk dat ik een vrolijke bel ben, soms meer een zoemer, die elke dag iets anders klinkt.

maandag 19 mei 2014

... ben ik (gelukkig) afhankelijk van leerlingen.

Beste leerlingen van 4v5,

Voor me ligt een lijst. De lijst bestaat uit een heleboel cijfers, van 4 tot 10, verspreid over ongeveer 300 vakjes. Elk cijfer geeft informatie over hoe ik het volgens één van jullie doe. Het is een soort rapport. Met een gemiddelde cijfer van 7,8 ben ik bevorderd naar het volgende jaar op school. Daar ben ik erg blij mee. Bedankt, allemaal, voor jullie positieve beoordelingen!

Jullie hebben mij tien keer ingeschaald, op tien verschillende gebieden. De laagste scores heb ik gehaald voor ‘differentiëren’ en ‘orde houden’. Differentiëren komt neer op het afstemmen van de werkvormen en het werktempo op de individuele leerling. In jullie klas zitten 33 (zaten 34) individuele leerlingen, die ik na één les allemaal dacht te kennen. Ik blufte dat ik al jullie namen zou kunnen opdreunen en zette daar een traktatie tegenover. Ik moest na vier namen, die weliswaar een beetje op elkaar leken, de strijd al staken. Tijdens de werkweek probeerde ik (een aantal van) jullie beter te leren kennen. Ik vroeg echter naar zaken die niets met school te maken hadden en liep in de erop volgende lessen tegen hetzelfde probleem aan als voorheen: wie wil en kan wat, wanneer en hoe? En wat kan ik daarmee?

Orde houden kan ik volgens mij beter, maar hoef ik bij jullie niet zo vaak te doen. Toch? Of zou ik het vaker moeten doen? Misschien in het begin van het jaar, in sommige lessen. Ik kan me een les herinneren waarin ik het (beter) had moeten doen. We zaten in een ander lokaal dan normaal en jullie moesten saaie grammaticaoefeningen maken of nakijken. Terwijl jullie dit aan het doen waren, keek een lege poef in het midden van het lokaal jullie uitnodigend aan, net als een aantal leerlingen die buiten het lokaal van hun tussenuur aan het genieten waren. En ik was als een hyperactieve sprinkhaan van de ene naar de andere tafel aan het springen, ondertussen zijn administratie door het lokaal verspreidend. Mijn probleem met orde houden is dat ik ook niet altijd ‘in orde’ ben of wil zijn. Laatst waren jullie een half uur in stilte aan het lezen. Dat was heerlijk te zien, maar tegelijkertijd best wel saai. Beloven jullie me dat jullie dit nooit tegen me zullen gebruiken?

Mijn lessen zijn erg afwisselend, vinden jullie. Dat is fijn om te horen, helemaal gezien het feit dat we ‘modulair’ werken, met elke periode een vast onderdeel met vaak een bijbehorend project. Hierdoor is het lastig om variatie aan te brengen in de lessen. Ik had niet het idee dat me dit zo goed/zo vaak lukte, hoewel ik er wel erg mijn best voor doe. Een groot voordeel hierbij is dat ik het bijna net zo leuk vind om lessen voor te bereiden als ze te geven. Ik weet nog dat ik vier gedichten ging selecteren voor de les over poëzieanalyse. Ik kwam tijdens de zoektocht voorbij gedichten die ik heel lang niet meer had gelezen of helemaal niet kende. Ik ging van twintig gedichten naar vijftien, naar veertien, naar elf, naar acht, naar acht, naar zeven, naar zes en naar vier. De zestien gedichten die waren afgevallen las ik nog een keer, omdat ze zo mooi waren. Daarna waren er twintig werkvormen waaruit gekozen moest worden.

Jullie vinden me ook een echte Montessoridocent. Als jullie vragen hebben waar ik het antwoord ook niet op weet, help ik jullie om zelf achter het antwoord te komen – en het mij te vertellen – en als jullie aan het werk zijn, ga ik soms even het lokaal uit om nog wat dingen te regelen of te vragen die ik eigenlijk al voor de les had moeten weten. Aan de andere kant: ik probeer inderdaad om jullie zoveel mogelijk het initiatief te laten nemen. Zo zijn er al veel boektitels in vraagvorm voorbijgekomen – ik zou willen dat ik vaker ‘ja, dat boek mag je lezen’ zou kunnen antwoorden – en waren de invalshoeken van jullie zakelijke teksten erg divers.  Ik ben blij dat jullie de ruimte benutten en mij inschakelen wanneer dat nodig is. Dat is een fijne manier van werken.

Ik kijk uit naar komende weken, maar zeker ook naar volgend jaar. Als ik jullie dan weer heb, ga ik voor de 7,9! Nogmaals heel erg bedankt voor jullie vertrouwen en positieve feedback!

Groet,
Mike

zondag 11 mei 2014

... droom ik ervan om andere vakken te geven.

Ik droom een vreemde droom. Het is de nacht na de tienminutengesprekken. Ik zie mezelf op school, in een lokaal waar ik normaal gesproken niet kom, een wiskundelokaal. Eén voor één lopen de leerlingen naar binnen; op mijn grafische rekenmachine check ik of we compleet zijn. Dat zijn we. We kijken huiswerk na. Ik geef leerlingen de beurt en knik bevestigend en opgelucht bij elk antwoord dat wordt gegeven. Een leerling met een vraag stuur ik de klas uit.

Het tweede uur geef ik aardrijkskunde. De les gaat over Brabant. Ik vertel de klas dat Brabant de grootste en belangrijkste provincie in Nederland is en dat er verreweg de meeste mensen wonen. Aan het begin van de les geschiedenis, die erop volgt, stappen we met zijn allen in een tijdmachine, die ons naar de 16e eeuw brengt. Voor onze neus wordt Willem van Oranje vermoord en vervolgens Balthasar Gerards gemarteld. Ik beloof de leerlingen dat ze morgen vrij zullen hebben om het allemaal een beetje te verwerken. Maar eerst gym.

We gaan voetballen. Ik maak teams: zesentwintig leerlingen vormen samen team A. Ik ben in mijn eentje team B. Bovendien ben ik geblinddoekt. Ik win, afgetekend, met 10-0. Elk doelpunt vier ik uitbundig. De leerlingen druipen teleurgesteld af. Als ik me omgekleed heb, ren ik naar het tekenlokaal. Daar zijn de leerlingen al begonnen. Met houtskool maken ze een schets van een tiental collega’s dat zich verzameld heeft in het lokaal. De collega’s staan naast elkaar, de armen over elkaars schouders, en lachen naar de leerlingen. Allemaal hebben ze een rode clownsneus op. Snel haal ik mijn neus tevoorschijn en voeg ik me bij de groep.

Eén leerling overhandigt me haar tekening. ‘Hier, meneer, voor boven uw bed.’ Dan wijst ze naar de klok. ‘Moeten we niet al naar de volgende les?’ Ik kijk op de klok en zie dat het inderdaad alweer tijd is. ‘Ah oui, c’est vrai’, antwoord ik. Terwijl mijn snor groeit en mijn stem zwoeler wordt, lopen we naar de eerste verdieping, naar de talenlokalen. Daar staat Jacques Brel ons al op te wachten. Hij verwelkomt ons en samen zingen we vervolgens zeventig minuten lang over de passé composé. Als de les voorbij is, eet ik een broodje en bereid ik snel doch effectief de volgende en tevens laatste voor: de les Nederlands.

Aan mijn bureau staat meteen een lange rij leerlingen. Ze vragen allemaal toestemming om een zelfgekozen boek te lezen voor de lijst. Ik vertel hen dat alle boeken goed zijn. Daarna leg ik op een samenhangende en begrijpelijke manier de beknopte bijzin uit. De tijd die overblijft besteden we aan creatief schrijven. Een leerling wil een verhaal schrijven over een school met één leraar, die alle vakken geeft. Ik twijfel over het voorstel en zeg hem er een nachtje over te zullen slapen. Als de les afgelopen is, lopen de leerlingen zingend naar buiten. Ze zijn uit, een uur eerder dan normaal. Normaal hebben ze nog muziek, maar die les valt uit. De docent ligt op bed; hij zal wel ziek zijn.

Het was een lange nacht. 

zaterdag 3 mei 2014

... denk ik bij 'buitenlandse reis' aan die ene dag dat iedereen in Pompeï was.

Een veelgehoorde opmerking in de docentenkamer is, bij het stijgen van de temperatuur, dat in deze maanden de tijd zo snel gaat. Deze vaststelling gaat vaak samen met een onverklaarbare gelatenheid. Ik merk ook dat de tijd snel gaat. Gisteren legde ik klas 1hv1 nog uit dat het gezegde altijd bestaat uit alle werkwoorden in de zin en vandaag leg ik uit dat ze dat weer mogen vergeten. In de tweede klas ben ik aangekomen bij stof die voor mij net zo nieuw is als voor de leerling, met de vierde klas ben ik begonnen aan de laatste opdracht van het jaar en in de vijfde klas vallen er zoveel lessen uit, dat ik geen idee meer heb waar we gebleven zijn. Gelukkig heb ik een week om dit stil te houden en te weten te komen. De leerlingen uit de vijfde klas zijn namelijk op buitenlandse reis.

Ik weet nog precies uit welke steden wij in de vierde klas konden kiezen: Barcelona, Berlijn, Londen, Praag, Athene en Rome, waarvan de laatste twee opties alleen golden voor gymnasiumleerlingen. De reizen vonden plaats in de week voor de meivakantie. Ik zou nog maar een week of zes door het leven gaan als gymnasiumleerling, maar dat wist alleen ik, en dus schreef ik me in voor de Romereis. Mijn vriendin ging naar Athene. Dat vond ik jammer en spannend tegelijk. Zij ook. We zeiden tegen elkaar dat we het jammer vonden en dat we elkaar gingen missen.

We verzamelden op een parkeerterrein in Berkel-Enschot, waar de bus ons zou ophalen. Met de reis naar Berkel-Enschot, dat op twee kilometer van Tilburg lag, was in feite de buitenlandse reis al begonnen. Onze triomfantelijke gedachten gingen uit naar leerlingen van de eerste, de tweede, derde, vijfde en zesde klas, die gewoon op school zaten. Gewoon op school, in Tilburg. Wij zaten in een bus in Berkel-Enschot, een bus die omcirkeld was door ouders die het eigenlijk allemaal maar niks vonden. Maar ja, het hoorde erbij en het zou vast allemaal goed gaan.

Het ging inderdaad allemaal goed, totdat ik de derde dag een zonnesteek opliep. Dat was in het onbeschutte Ostia, waar het bovendien tegen de 40 graden was. De reisleiding, bestaande uit mijn ontzagwekkende docent Latijn, mijn vrolijke mentor uit de eerste klas, een eigenwijze docent geschiedenis, de strenge teamleider van de middenbouw en een jonge en oude(re) docent ckv, had ons nog zo op het hart gedrukt om een pet te dragen en voldoende te drinken. Ik, als scheidend gymnasiumleerling, liet mij echter niet zomaar iets op het hart drukken en bood die dag de zon achteloos het onbedekte hoofd. Die avond lachte ik om de pet van één van de docenten: een witte cap met flappen tot onder de oren. Wat een gezicht was dat!

Diezelfde docent, de eigenwijze docent geschiedenis, kwam me aan het einde van de volgende dag opzoeken op mijn kamer. Hij gaf me een boekje van Pompeï en vertelde me dat mijn groepsgenoten het erg goed hadden gedaan. We hadden een 8 gekregen voor de presentatie waar ik part noch deel aan had gehad. Hij zei dat ik het zeker wel jammer vond dat ik niet mee had gekund en hoe het die dag met me was gegaan.

Een glas versgeperste jus d’orange, nog een glas, nog een glas, de fles met het restant, Griekse yoghurt met muesli, croissantjes, een tijdschrift, een boekje over Rome, thee, twee appels en batterijen voor de afstandsbediening, die het niet meer deed. Ik somde alles op wat ik van de thuisblijfdocenten had gekregen. De eigenwijze docent geschiedenis knikte bewonderend en fronste toen zijn wenkbrauwen: ‘Als dit maar niet het enige is wat je over tien jaar nog over deze reis kan vertellen’, zei hij, en hij lachte.