zondag 2 februari 2014

... is niets wat het lijkt.

02-02-2014
Het is gek om ’s avonds nog op school te zijn. Dat hoort niet. Alles en iedereen lijkt daarvan doordrongen. De donkere lokalen liggen in diepe slaap en de conciërge is een andere dan normaal. Opberghokken die altijd open zijn, zijn op slot en de kapstok op de begane grond die nooit wordt gebruikt, hangt vol onbekende jassen. De vervreemdende leegte van een school zonder leerlingen zorgt voor echoënde stemmen. Namen van pas ontmoete ouders blijven je achtervolgen, net als de geur van de tientallen loempia’s die er zojuist doorheen zijn gegaan. De sfeer is anders dan normaal: iets minder ontspannen, minder gewoon. Grapjes die het normaal gesproken goed doen, sterven nu een pijnlijke, stille dood. Wanneer iemand het tot eetzaal omgedoopte verzorgingslokaal verlaat, wordt hem of haar succes gewenst. 

Aan tafel draaide het om één vraag: hoeveel heb je er vanavond? Iedereen wilde het van elkaar weten; de tafelschikking veranderde voortdurend. Ook ik werd op den duur steeds nieuwsgieriger, al wist ik niet precies wat een goed aantal was. De antwoorden varieerden tussen de één en zestien. Het ging om de hoeveelheid ouders, of ouderparen, beter gezegd – al komen vader en moeder soms apart – die vanavond tien minuten van onze tijd hadden gereserveerd. Ik heb er vier. Dat zijn er niet veel. Ik krijg complimenten. Ik begrijp niet precies waarom. Ik had er liever iets meer gehad, maar dat houd ik voor me. Vier dus. Vier ouderparen van onderbouwleerlingen: twee van een mentorleerling, twee van leerlingen uit 2 gymnasium. De ouders van de leerlingen uit mijn bovenbouwklassen hebben andere plannen. Ik tuur naar mijn blaadje in de hoop een zekere logica uit deze vers vastgestelde verdeling te ontwaren. Het enige wat me echter opvalt, is het lokaalnummer.

Ik zit in lokaal 112 – voor al uw noodgevallen. Ik ken een boel lokalen, maar ik heb nog nooit gehoord van lokaal 112. De avondconciërge schiet gelukkig te hulp. Hij loopt met me mee naar boven.

‘Maar dit is de kamer van de rector’, zeg ik, terwijl ik door wil lopen. ‘Dat zou goed kunnen’, reageert de avondconciërge. Hij lijkt allerminst van zijn stuk gebracht door mijn constatering. ‘Het is in ieder geval lokaal 112.’ Ik draai me om. Onwennig loop ik de kamer in. Aan de raamkant staat een hoge bureaustoel. Heel voorzichtig maak ik aanstalten om erop te gaan zitten. De avondconciërge kijkt me uitdagend aan. Ik klauter naar boven. ‘En, hoe voelt dat?’ Vraagt hij. Mijn bungelende benen geven antwoord. ‘Er zit een hendel, aan de zijkant, meneer de directeur’, zegt hij. Zijn ogen fonkelen. Dan kijkt hij achterom. In de gang lopen, naar later blijkt, mijn ‘eerste’ ouders. Ze lopen een eind de gang in en passeren de avondconciërge; ze moeten voor mij komen. Ik krijg een knipoog. ‘Succes, boss’. Dan passeren de ouders ook mij en lokaal 112. Zouden ze een afspraak hebben in de docentenkamer? ‘Wat een jonge directeur’, hoor ik de moeder fluisteren, in het voorbijgaan. Een minuut later zie ik haar weer naderen, nu van de andere kant. ‘U bent meneer Louwman?’ Vraagt ze, terwijl ik met een ongecontroleerde beweging de bureaustoel en mijzelf naar beneden laat zakken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten