Het is
woensdag, maar geen gewone woensdag: het is keuzewoensdag. Leerlingen uit de
eerste klas buigen zich over onmogelijke vragen als ‘wat zijn je talenten?’, ‘welk
profiel uit de Tweede Fase – de wat? – spreekt je het meeste aan?’ en ‘wat wil
je later worden?’ Al kan het geen kwaad om hier al vroeg en met enige regelmaat
over na te denken, de overeenkomsten tussen het keuzeprogramma en de laatste
mentorles doen het rendement van de ochtend geen goed. Leerlingen die vorige
week piloot wilden worden, zijn in de tussentijd niet van gedachte veranderd.
Na het vaste
keuzeprogramma (?) houden wij, de leerlingen uit mentorklas en hun mentoren,
nog een dagdeel over. Omdat het keuzewoensdag is, mogen de leerlingen kiezen.
We gaan zwemmen, in het zwembad om de hoek. Leuk. Met het hele spul en alle zwemspullen
aan boord gaan we op weg naar de benauwde chloorhal waar we toe zullen werken
naar de welverdiende frietjes aan het einde van de middag. Ik loop naast een
jongen die een paar weken geleden nog in India woonde. Hij lacht en verbaast
zich om bijna alles wat hij onderweg ziet. Ik kan me er wel iets én helemaal niets
bij voorstellen. Ik heb een beetje met hem te doen, al lijkt dat niet gegrond.
We zijn er. Kleedhokjes
en kluisjes gaan in rap tempo open en dicht. Ik deel euro’s uit alsof het niks
is en tel al doende het aantal magnetronlasagnes dat ik hierdoor misloop: een
stuk of vier. De leerlingen, die vaker in dit zwembad zijn geweest, voelen zich
als een vis in het lonkende water. Meisjes die beweren ’s ochtends uren voor de
spiegel te staan, zijn al tien keer de glijbaan af geweest als ik, na een hoop
(gelukkig) onopgemerkte onhandigheden, voorzichtig op de laatste onbemande
tafel afsteven. Binnen de kortste keren liggen op die tafel mobieltjes en
andere waardevolle bezittingen van leerlingen; ik kan geen kant meer op.
Wanneer alle
bezittingen met lichte tegenzin over de nog niet volgestopte kluisjes zijn
verdeeld, spring ook ik, als laatste, het water in. Bij het bovenkomen word ik
direct omsingeld door drie jongens uit de klas. Ze leiden me zonder veel omhaal
naar het buitenbad. Als ik de wazige flappen wegduw, begin ik behalve kou ook
nattigheid te voelen. Buiten hijsen een paar andere voorbereide leerlingen me op
de kant en gebieden me een rondje om het zwembad te rennen, alvorens er weer
terug in te springen. Ik gehoorzaam niet direct. Ze geven me één waarschuwing;
eindelijk zijn de rollen eens omgedraaid. Ik ren en neem me tijdens het rennen
voor om zo snel mogelijk weer terug naar binnen te gaan. De kou vliegt me om de
hals als de leerlingen die dat niet veel later daadwerkelijk zullen doen.
Want,
wanneer ik me even later weer veilig waan, in het warme binnenbad, word ik uitgedaagd
door een nieuw drietal. Er gaat op hoog niveau geduwd geworden en daar zijn nog
twee sterke schouders voor nodig. Voor ik het weet zit de leerling die me de
spelregels uitlegt op mijn schouders. Ik slaak vertwijfeld een soort van strijdkreet
en direct daarop worden mijn schouders naar voren gestuurd. Af en toe zie ik de
menselijke toren tegenover ons instorten. Eén keer storten we zelf in. De
spierpijn weerhoudt me ervan meer zinnen aan deze activiteit te wijden.
Op een
ongezien moment vlucht ik naar de kant, waar ik de plastic tafel vastpak als
was het een reddingsboei. Ik merk hoezeer ik me tegelijkertijd gevleid en
gepijnigd voel door het enthousiasme van de leerlingen. Wanneer ik op het punt
sta om de eerste puntzak friet van de dertig alvast te bestellen, komen er twee
meisjes mijn kant op. Mijn ogen worden groot. ‘Eindelijk hebben we je te
pakken, Mike. Je bent nog helemaal niet in de wildwaterbaan geweest.’ Ik wil zo
graag zeggen dat dat helemaal strookt met mijn plannen, maar de hoop in hun
ogen wint het van de angst in de mijne. Van frietjes eten is het nooit meer
gekomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten